Pleisterwerk in Plesmanduin

Het voormalige KLM-hoofdkantoor aan de Haagse Plesmanweg, schuin tegenover Madurodam, is aan weer een nieuwe levensfase begonnen. Na ministerie wordt het monumentale gebouw nu wooncomplex/hotel. Bij de transformatie is veel aandacht besteed aan behoud van karakteristieke elementen van het gebouw, zoals de opvallende plafonds.

Het tekort aan woningen blijft het gesprek van de dag. Om tal van redenen is nieuwbouw moeizaam en dat maakt transformatie van bijvoorbeeld kantoorgebouwen en industriële panden naar appartementencomplexen tot een heel waardevolle optie. In Den Haag wordt de laatste hand gelegd aan zo’n transformatieproject. In opdracht van ontwikkelaar Impact Vastgoed en op basis van het ontwerp van Dennis Hofman van Architektencombinatie, tovert aannemer van Wijnen het voormalig hoofdkantoor van de KLM om tot een multifunctioneel gebouw met woningen en een hotel. Plesmanduin heet het complex. Niet alleen vanwege de locatie – het pand ligt aan de Plesmanweg – maar zeker ook als eerbetoon aan luchtvaartpionier Albert Plesman. Het is immers dankzij de eerste leidsman van de KLM dat het gebouw er überhaupt op deze plek is gekomen.

Stukje geschiedenis

Eind jaren dertig bedacht Plesman dat de sinds de oprichting in 1919 flink gegroeide KLM een nieuw gebouw nodig had om alle diensten van de hoofddirectie in onder te brengen. Schiphol zelf leek hem daar te druk voor, zijn voorkeur ging uit naar Den Haag. Vanwege de Tweede Wereldoorlog is het gebouw in fases gebouwd. Dankzij het plan van architect Dirk Rosenburg, kon dat relatief makkelijk; hij ontwierp een gebouw dat uit vier vleugels en een halfronde recreatiezaal bestond. De eerste vleugel werd in 1939 gebouwd, rond 1950 was de bouw gereed, een kantoorpand van vijf verdiepingen waar 1800 mensen in konden werken. Heel modern was het gebouw ingedeeld met verplaatsbare scheidingswanden. Na KLM, dat uiteindelijk toch naar Amsterdam trok, hebben diverse ministeries gebruik gemaakt van het pand tot het monument in 2017 werd verkocht aan Impact Vastgoed.

Transformatie

Na een aantal jaren leegstand is medio 2021 een begin gemaakt met de transformatie van het kantoorgebouw. De huur- en koopappartementen, waaronder vijf bijzondere loft-woningen en twee zeer royale penthouses, in drie van de vleugels van het monumentale gebouw zijn inmiddels opgeleverd en grotendeels bewoond. In de vierde vleugel wordt nog gewerkt aan een zogenoemd hospitalityconcept voor onder meer overnachten, eten, drinken, vergaderen en sporten. Bij de transformatie van het monumentale kantoorgebouw houdt aannemer Van Wijnen veel van de historische kenmerken van het pand in stand. De gevel bijvoorbeeld is volledig gerestaureerd. Inpandig is er wel veel veranderd, van kantoorkamers moest het immers naar woningen. Bij het maken van de nieuwe indeling kwam het goed uit dat al bij de bouw in de jaren dertig rekening werd gehouden met flexibiliteit. In plaats van de toenmalige scheidingswanden van staal en glas heeft Van de Wiel Complete Afbouw een scala aan woning- en kamerscheidende metalstud wanden geplaatst. Het afbouwbedrijf uit Vught maakte ook de metalstud plafonds in nieuwe woningen. Afwerken daarvan werd gedaan door Combinatie van der Hout. “Die plafonds hebben we allemaal gespoten, met Brander Crystal”, zegt Paul Huisman van het Haagse stukadoorsbedrijf. “Maar dat is lang niet alles wat we in het gebouw hebben gedaan, en eigenlijk ook niet waarvoor we in eerste instantie werden gevraagd.”

Van het één komt het ander

Nog maar een paar jaar geleden werkte Combinatie van der Hout voor Van Wijnen aan de verbouwing van WTC Rotterdam. Dat beviel zo goed dat de aannemer het Haagse stukadoorsbedrijf benaderde voor Plesmanduin; voor het repareren en overpleisteren van het stucwerk in de trappenhuizen en de lifthallen, om precies te zijn. “Maar een goede relatie wil nog niet zeggen dat je het werk ook krijgt, we hebben echt wel flink wat tijd moeten stoppen in het inventariseren en opnemen van het werk.” Elk van de vier vleugels van het zeven lagen tellende gebouw (het loopt van -2 naar +5) heeft namelijk een zelfstandige entree, met elk een trappenhuis en een liftschacht. Ook op de plekken waar de vleugels elkaar kruisen, zijn trappenhuizen en liften. “In totaal ging het voor ons om 14 trappenhuizen en 25 lifthallen”, zegt Huisman. Veel werk dus, vooral ook omdat er best wel wat schade in het stucwerk van de wanden en de plafonds zat, zo merkte de stukadoor. “De ondergrond is metselwerk en beton. Dat is in het verleden uitgeraapt met een kalkmortel en in de jaren 70 en 80 helemaal gespoten met een spack. Toen we het in 2021 kwamen opnemen, zaten er best wel wat vochtproblemen in het gebouw. Vanaf 2017 heeft het toch een aantal jaren leeggestaan. Het was dan wel dicht, maar er zijn toch wat lekkages geweest in die periode én er is natuurlijk niet gestookt toen het leeg stond. En er waren door de jaren heen ook verschillende verflagen over elkaar heen gezet, dat zorgt voor spanningen in het stucwerk. Alles bij elkaar heeft dat wel voor wat schade gezorgd.” Door op het stucwerk te kloppen, vonden de stukadoors de plekken waar de raaplaag los was gekomen van de ondergrond. Die delen zijn volledig kaalgemaakt tot op het metselwerk. Na voorlijmen met een hechtprimer werd het stucwerk met gips weer aangeheeld. “Je kunt met gips prima op kalkmortel aansluiten”, zegt Huisman. “In het verleden zijn er hier ook allerlei kalkraaplagen met gips overgepleisterd en dat heeft niet voor problemen gezorgd.” Ook nu hebben zijn stukadoors alles met gips gepleisterd.

Bijzondere plafondvariaties

Waar de wanden van de trappenhuizen en de lifthallen redelijk identiek waren, trof Combinatie van der Hout in die ruimtes een heleboel verschillende plafonds aan. Strakke plafonds met hooguit een platte plint, verschillende getoogde plafonds en, weer heel anders, een plafond met een heleboel ingestukadoorde koepeltjes. “Dat was echt een heel arbeidsintensief plafond, we hebben dat, inclusief de koepels, helemaal overgepleisterd.” Ook uitdagend zijn de plafonds van de lifthallen in de D-vleugel, waar het hotel komt. De ruimtes lijken op het eerste gezicht rond, maar ze zijn in werkelijkheid ovaal. De plafonds zijn gewelfd, en onderverdeeld in segmenten. Door de ovale vorm zijn de ribben tussen de segmenten niet helemaal recht, maar maken ze een slinger. De radius van de welvingen varieert, zelfs binnen elk segment is de de ene plek ronder en holler en de andere plek juist vlakker. Stukadoors Martin, Peter en Damian Jongbloed hebben er een enorme klus aan. “Je kunt zoiets beter helemaal van nul af maken want dan kun je hem helemaal naar je hand zetten. Met het repareren en overpleisteren wat we nu doen, moet je de rondingen van het bestaande werk volgen en doordat het overal zo verschillend is, is dat echt heel erg lastig.”

Futuristische taferelen op de 7e

Een heel apart plafond dat Huisman moest herstellen, is dat van de penthouses in de C-vleugel. In de KLM-tijd zat hier de eetzaal; een grote ruimte van zo’n 40 meter lang en 10 meter breed. De ruimte heeft over de hele breedte een gewelfd plafond. Meest opvallende van de ruimte is niet het plafond, maar de futuristische wandschildering waarmee Eppo Doeve in 1959 een van de wanden van de kantine verfraaide. Uiteraard is het kunstwerk, een cadeau van Heineken Bier aan KLM ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de luchtvaartmaatschappij, bij de transformatie naar Plesmanduin behouden. Dat geldt ook voor de hanglampen en de spotjes die de planeten en de sterren van de schildering weerspiegelen, en de openingen van de luchtverversing die dezelfde vorm hebben als de uitlaten van raketmotoren. De luchtverversing zelf moest echter worden vervangen en daarvoor moest het gewelfde plafond over de gehele lengte en over een breedte van een meter of 3 worden opengemaakt. Na die operatie was het aan Combinatie van der Hout om de boel weer zodanig te herstellen dat er van de ingreep niets te zien is. Hiervoor riep het stukadoorsbedrijf de hulp in van Stucanetspecialist Gerlo.

Van steengaas naar Stucanet

“Het originele plafond is met steengaas gemaakt, daar kun je goed met Stucanet op aansluiten”, zegt Edwin de Vlam van het bedrijf uit Den Bosch. “Het plafond was opengeslepen. Ik heb eerst een randje van 10 a 15 cm gips weggehaald, dan houd je kale steengaas over en daar kan ik mijn Stucanet overheen leggen en aan vast vlechten. Met zo’n overlap heb je een stevige ondergrond. Zet je Stucanet koud tegen het steengaas aan, dan heb je goed kans dat precies op die aansluiting de gipslaag gaat scheuren.” Groot voordeel van Stucanet is dat je het in zo’n beetje elke gewenste vorm kunt buigen. De welving van het plafond was dan ook absoluut geen probleem om te maken. “Belangrijk bij dit werk is dat je de nieuwe pleisterdrager precies goed op hoogte hangt, anders ga je dat zien in het afgewerkte plafond. Ik had de aannemer gevraagd of ze op de kopse kanten van de verdieping met schenkels de juiste radius wilden maken. Die kon ik gebruiken om met lasers het ophangsysteem op de juiste hoogte te maken.” Dat ophangsysteem bestaat uit hangers die De Vlam aan de betonnen dakconstructie van het gebouw en aan de balken van het staalskelet heeft bevestigd. Aan de hangers heeft hij vervolgens een stalen netwerk gemaakt waaraan hij de platen Stucanet kon vlechten.

Roestvermijdend gedag

Voordat hij aan het werk gaat, loopt De Vlam ook altijd het oude steengaas na. “Vroeger werd het vaak bevestigd met staal of ijzerdraad dat wel eens wilde gaan roesten”, legt hij uit. ”Dat was niet zo erg omdat er veel op cementbasis werd gestukadoord, maar tegenwoordig is het veel gips en dan kun je door chemische reacties zelfs van de kleinste spijkerkopjes grote roestplekken krijgen. Daarom werk ik altijd met gegalvaniseerd betonijzer en gegalvaniseerd draad; die producten roesten niet.” Bij de transformatie heeft Van Wijnen ook de nodige speakers uit het plafond verwijderd en leidingen gerepareerd. De gaten die daardoor ontstonden, heeft de Stucanetspecialist ook gerepareerd. Hij heeft zelfs op verschillende plekken de ronde kooflijst bij de overgang van het gewelfde plafond naar de vlakke wand met Stucanet gerepareerd. Inmiddels is van de circa 300 a 400 m2 Stucanet die Gerlo heeft aangebracht, niets meer te zien, Combinatie van der Hout heeft de reparaties uitgeraapt en het hele plafond opnieuw gepleisterd. Alles bij elkaar was het een behoorlijk groot en intensief werk voor het Haagse stukadoorsbedrijf. Maar het is natuurlijk wel fantastisch om aan de transformatie van zo’n markant gebouw in eigen stad meegewerkt te hebben.

=====

Tekst en fotografie: Klokhuys tekst en foto

Natuurlijk is het bij restauraties niet de bedoeling om ze elke 20 jaar te herhalen. Dat huis Landfort na nog geen kwart eeuw toch weer aan de beurt was, is dan ook gewoon domme pech. Al zou je ook kunnen denken dat het onvermijdelijk was, gezien de door rampspoed gekleurde geschiedenis van het monument. De recente restauratie, waarbij onder meer de gevel van zijn ‘doodskleed’ is ontdaan, moet het keerpunt zijn.

Huis Landfort. Het zou zomaar kunnen dat de naam een belletje doet rinkelen. Mebest bezocht de historische buitenplaats in Megchelen eerder; in 1999 om precies te zijn, om een artikel te maken over de restauratie. Die ingreep was toen hard nodig, het landhuis verkeerde in zeer slechte staat. Begrijpelijk, gezien de geschiedenis van de buitenplaats. Landfort heeft een bijna 600 jaar lange historie van eigenaren die het eigenlijk niet konden betalen. En in de tijd is er ook nog de vernietigende Tweede Wereldoorlog geweest. De bevrijding van Oost-Nederland ging bepaald niet ongemerkt aan het landhuis voorbij, Megchelen was het eerste dorp dat met de operatie in maart 1945 door de Britten en Canadezen bevrijd werd. De intocht ging via het bos van de buitenplaats en daar werd hevig gevochten. Het landhuis liep enorme schade op. Het is eigenlijk een wonder dat het gebouw er nog staat, je kon vanuit de kelder naar de sterren kijken. De toenmalige eigenaren knapte de boel wel wat op, maar pas eind 20e eeuw was er een intitiatief en voldoende geld voor een grootscheepse restauratie. Er is toen enorm veel werk in gaan zitten om van het bouwval weer een bewoonbaar geheel te maken. Dat is goed gelukt, maar in 2019 moest het landhuis opnieuw in de steigers. “De vorige restauratie is heel netjes en smaakvol gedaan, maar ik heb het idee dat er destijds onvoldoende geld was om het volledig en helemaal goed aan te pakken”, zegt René Dessing, die samen met zijn partner Wim Dröge sinds najaar 2022 in het landhuis woont. “Sommige delen hebben we compleet moeten overdoen, denk aan isolatie van het dak en alles wat daar mee samenhangt.” Kunsthistoricus Dessing is directeur van de stichting Erfgoed Landfort (sEL). De stichting pacht het centrale deel van het landgoed van eigenaar Geldersch Landschap & Kasteelen, inclusief de bebouwingen. Een overeenkomst die voor lange tijd is aangegaan, met als doel het behoud van de historische buitenplaats.

Cement op kalk

Er zijn veel dingen belangrijk voor het behoud van een grote, oude en monumentale buitenplaats als Landfort. Eén van die zaken is uiteraard de bouwkundige staat van het landhuis zelf. De gevel vormt daar een wezenlijk onderdeel van, en die kampte met een probleem dat veel te vaak voorkomt bij oude monumenten, merkte Kars Geerken. Hij is leverancier van de kalkgebonden restauratiepleisters waar Stöteler Afbouw de gevel mee herstelde. “Toen dit landhuis werd gebouwd, had je nog geen cement. Er werd gewerkt met kalkgebonden producten. De gevels zijn gemetseld en gepleisterd met een kalkmortel. Bij latere verbouwingen en restauraties is er een bikkelharde cementgebonden mortel overheen gegaan. Ik noem dat altijd een doodskleed. Het is namelijk dampdicht en sluit de boel af waardoor vochttransport vanuit de ondergrond niet meer mogelijk is. Op termijn is dat funest voor zo’n monument. Hier is dat gelukkig nog op tijd hersteld.”

Serieuze aanpak

Bouwbedrijf Hoffman heeft de hele gevel kaal gemaakt; overal is de laag veel te harde cementmortel verwijderd. Op sommige plekken was het nodig om ook de stenen ondergrond aan te pakken. Dat inboeten is met materialen gedaan die goed in het originele werk passen. Ook het vervangen van diverse muurankers is vakkundig gedaan. “Vooral bovenin de gevel zaten verroeste ankers”, zegt Gert Stöteler van Stöteler Afbouw. “Die zijn vervangen door nieuwe muurankers die heel goed zijn ingepakt om ervoor te zorgen dat ze niet ook kunnen gaan roesten. Daarbij is ook goed nagedacht over de hechting van ons pleisterwerk.” De eigenaar van het stukadoorsbedrijf uit Groenlo is erg te spreken over hoe de aannemer de ondergrond voor het stukadoorswerk heeft voorbereid. “Hoffman is echt een goede, serieuze restauratie-aannemer. We werken vaak voor ze en dat bevalt uitstekend. Je doet zo’n project echt samen.”

Keuzes, keuzes

Opvallend is dat het bouwbedrijf uit Beltrum bij deze restauratie niet voor een traditionele, zelf samengestelde mortel koos zoals bijvoorbeeld bij de restauratie van Reuversweerd (Mebest 2 van 2022), maar voor een fabrieksmatig samengestelde mortel. Geerken snapt dat wel: “Traditionele mortels kun je niet machinaal verwerken en dat kan met onze mortel wel. Dat is een wezenlijk voordeel want we hebben het hier wel over een oppervlak van 800 m2. Moet je dat handmatig doen, dan praat je over heel andere bedragen. Daarnaast geeft de fabrikant garantie, en dat heb je niet met een mortel die je op de bouwplaats zelf samenstelt. Voor veel opdrachtgevers is dat wel belangrijk.”

Verademing voor de gevel

Het overgrote deel van de gevel is door Stöteler uitgeraapt met Khalix Raapmortel NHL 5 en afgewerkt met Khalix Afwerkmortel NHL 5. Dat is een cementvrije hydraulische kalk; goed compatibel dus met de kalkhoudende ondergrond. Rondom heeft de gevel van het landhuis een circa 80 centimeter hoge plint. Daar hebben de stukadoors een sanerende laag van luchtkalk op aangebracht. Die sanerende plint is opgebouwd met drie lagen Solubel SP50 in verschillende korrelgroottes; de vertinlaag in 0 tot 4 mm, de raaplaag in 0 tot 2 mm en de schuurlaag 0 tot 0,6 mm. “Doordat hij wat grover is dan de hydraulische kalk, konden we de Solubel niet met de machine aanbrengen dus dat was wel behoorlijk zwaar werk”, zegt Stöteler. Het was echter noodzakelijk om voor de sanerende pleister te kiezen; de gevel heeft namelijk te kampen met optrekkend vocht met zouten. “De luchtkalk is daar beter tegen bestand dan de hydraulische kalk”, legt Geerken uit. “Die mortellaag op de plint is zo dampopen dat bij de verdamping van vocht, het zout wordt meegetransporteerd. Vaak zie je bij saneermortels dat het zout dan nog achterblijft op de gevel, maar zelfs dat heb je nu niet; het zout verdwijnt gewoon helemaal uit de gevel.”
Waar de plint grijs is, heeft de rest van de gevel een veel vrolijker kleur. “Toen we hier voor het eerst kwamen was de gevel bunkergrijs”, zegt Dessing. “Dat zag er heel grimmig uit, weinig uitnodigend. We hebben gekozen voor een vriendelijke uitstraling. Alleen de plint is lichtgrijs, maar het houtwerk is Pruisisch blauw en de vlakke geveldelen zijn zachtgeel. Dat geel is veel toegepast in de Duitse barok, je komt het ook veel tegen in dit grensgebied met Duitsland.” Voor die vrolijke kleur is een Khalix silicaatverf gebruikt die goed past in het dampopen systeem voor de gevel.

Stukje nieuwbouw

Overigens is er bij de recente ingreep ook wel met een cementhoudende mortel gewerkt. Stöteler gebruikte de Strikocem RPa voor de gevels van het koetshuis. Dat gebouw is volledig nieuw. Hoewel het niet vlak bij het landhuis staat, hoort het er wel bij; het heeft dezelfde vrolijke gele kleur. Daarnaast is met het lijstwerk op de gevel aansluiting gezocht bij het monument. “Voor de gevel van het koetshuis hebben we prefab cementlijsten gebruikt, uit de catalogus van Kwabo”, geeft Stöteler aan.
In het landhuis zelf heeft het afbouwbedrijf uit Groenlo eveneens diverse prefablijsten van het Volendamse atelier verwerkt, al was dat maar een beperkt onderdeel van hun werk. “Binnen hebben we vooral wanden overgezet, alles sausklaar gemaakt. Er waren wat plafonds opengemaakt omdat ze bij het installatiewerk moesten en die schades hebben we hersteld. En we hebben wat koof- en perklijsten aangebracht.” Dat zijn de strakke, geprofileerde lijsten geweest; de rijker gedecoreerde kooflijsten, evenals de middenornamenten en hoekstukken zijn door Oscar Paanen uit Heerhugowaard gedaan.

Minimaal restant

Vooral dat dit decoratieve stucwerk moest gebeuren, is bijzonder. Een kwart eeuw geleden had Stukadoorsbedrijf Gelderland immers in vrijwel alle kamers de plafonds van lijsten en ornamenten voorzien. Daarvan was echter niet veel meer over. Eén meter kooflijst om precies te zijn, dat was alles dat de nieuwe bewoners nog terugvonden, ergens op zolder. De opdrachtgever van de vorige restauratie heeft een tijd in het landhuis gewoond, maar daarna kwam er een nieuwe bewoner die blijkbaar minder gecharmeerd was van stucdecoraties. Ornamenten en lijsten zijn toen verwijderd en de plafonds zijn vlak gemaakt. Erfgoed Landfort wilde de stijlelementen weer terugbrengen. “Aan de hand van het overgebleven stuk kooflijst zijn we gaan zoeken en zo kwamen we bij Paanen terecht. Op een oude foto konden we zien in welke kamer die lijst gezeten moest hebben. Daar is op basis van dat restant weer rondom diezelfde lijst teruggebracht.” Bijpassende hoekstukken en middenornament vonden Dessing en Dröge in de Silberling-catalogus van Paanen, die de beschikking heeft over een grote collectie Silberling mallen. Ook de plafonds in andere kamers zijn met Silberling ornamenten gedecoreerd.

Balans op het plafond

Dessing, die kunsthistoricus is, legt uit hoe de keuze voor de stucdecoraties is gemaakt. “Er is niet echt bekend wat er vroeger aan stucwerk heeft gezeten in Landfort. Je hebt een verhaal van 500, 600 jaar oud maar we weten bijna niets van de 15 en 16e eeuw. Van de twee eeuwen daarna weten we iets meer, maar dan nog is er veel onbekend. We weten bijvoorbeeld niet eens hoe de hoofdingang toen lag. Pas vanaf 1823 weten we meer van hoe Huis Landfort er uitgezien moet hebben. De familie Luyken, die toen eigenaar werd, heeft diverse beschrijvingen, tekeningen en foto’s nagelaten. Maar we willen geen replica maken van een huis uit een bepaalde periode. Het is een balans zoeken in goede smaak, in aannames, in kijken wat er gezeten had kunnen hebben en in wat bij het Landfort van nu past. Het zijn dan ook vooral veel florale motieven in de stucornamenten want bomen en bloemen, bloei en tuinvreugde zijn belangrijke elementen op Landfort. Een beetje liberaal en een beetje stijlvast dus.”

Niet consumeren maar begrijpen

Landfort is één van de 550 historische buitenplaatsen die ons land rijk is. Ze zijn door het Rijk beschermd, maar dat is niet altijd zo geweest; Nederland heeft wel 6000 van dit soort buitenplaatsen gehad. Stichting Erfgoed Landfort wil voorkomen dat de buitenplaats bij Megchelen onderdeel van dat grote getal wordt. Doel van de stichting is dus om de historische buitenplaats in stand te houden. Dat vraagt een zekere inspanning die verder gaat dan restaureren en er een soort museum of evenementencentrum van maken, legt Dessing uit. “Huis Landfort staat open voor bezoek; park en moestuin zijn toegankelijk, het huis alleen op aanvraag, voor groepen. Mensen die komen kijken, raken onder de indruk van de monumentaliteit en de natuurlijke schoonheid, maar het is vaak een kwestie van je komt, je kijkt en je gaat weer weg. Dat vinden we niet genoeg. Als stichting willen we uitleggen wat vroegere generaties op deze plekken deden, hoe er geleefd werd. We willen mensen vertellen wat ze zien, ze helpen de waarde van zo’n buitenplaats te begrijpen. In de tuin hebben we allerlei planten en bomen en kunstwerken die te herleiden zijn naar andere buitenplaatsen in Nederland. Dat geldt ook voor allerlei stukken in het huis. Zo kun je in je rondleiding de verbreding zoeken en mensen duidelijk maken dat er veel meer van dit soort plekken zijn en uitleggen wat monumentaliteit is. Er staat hier niets dat niet bedoeld en ontworpen is. En dan heb je het over 57, 58 hectare; dat is wel een monumentale kunstvorm. Als je het ook als zodanig benadert, dan kijken mensen toch heel anders naar zo’n plek dan wanneer ze een oud huis in een bos zien staan. Dat is heel belangrijk voor het behoud en voortbestaan van Landfort want dingen die alleen maar worden geconsumeerd zonder ze te begrijpen, worden heel makkelijk bij de vuilnisbak gezet.”

Op www.erfgoedlandfort.nl vind je meer informatie over deze bijzondere plek.

=====

Tekst: Klokhuys tekst en foto
Fotografie: Klokhuys tekst en foto, Monumentenfotograaf Léontine Lamers

Het zal even wennen zijn als de steigers rondom de Domtoren in Utrecht verdwenen zijn. Volgens de planning gaat dat in 2024 gebeuren. Restauratieaannemer Nico de Bont, Rothuizen Architecten en Slotboom Steenhouwers zijn dan ruim vijf jaar bezig geweest met de restauratie van Nederlands hoogste kerktoren.

Historische binnensteden hebben een grote aantrekkingskracht op toeristen en inwoners. Geweldig voor die steden, al brengt het wel een flinke verantwoordelijkheid met zich mee: het vaak eeuwenoude cultureel erfgoed moet goed worden onderhouden. Niet alleen vanwege sfeer en uiterlijk, ook veiligheid is een belangrijk punt. Zeker wanneer het gaat om hoge gebouwen in een drukke winkel- of uitgaansomgeving; loskomende onderdelen is wel het laatste wat je daar wilt als stadsbestuur. Dat is precies de reden waarom de Domtoren in Utrecht, met zijn ruim 112 meter de hoogste kerktoren van Nederland, regelmatig wordt geïnspecteerd. Gebouwd in de periode 1321 tot 1382 is hij immers al zo’n 650 jaar oud en de materialen waarmee de toren is gebouwd, hebben niet het eeuwige leven. In 2015 werd geconstateerd dat onderhoud nodig was. Alarmerend was de situatie nog niet, maar voor de zekerheid werden er wel netten tegen de gevels aan gespannen om te voorkomen dat loslatende delen voor nare situaties konden zorgen. Ook werd besloten tot een grote restauratie; de laatste was alweer zo’n 50 jaar geleden gedaan, in de jaren 1972 tot 1975.

Veel aandacht voor de omgeving

Nico de Bont was één van de bedrijven die inschreef op de aanbesteding. De aannemer uit Vught deed dat samen met Slotboom Steenhouwers. Het was een EMVI-aanbesteding dus er werd niet alleen op prijs geselecteerd, maar ook op andere aspecten. Omdat de Domtoren midden in Utrecht staat, en is omringd door horeca-gelegenheden, winkels en woningen, was vooral het omgevingsplan relevant. Een restauratie van ruim 5 jaar zou immers een enorme impact hebben op die omgeving en zijn gebruikers en bewoners. De aannemer moest dus een goed plan maken voor omgang met die belanghebbenden, voor de inrichting van de bouwplaats, de logistiek enzovoorts. “Ook wij moesten daar input voor leveren”, zegt Bart Woudenberg, projectleider bij Slotboom Steenhouwers. “Bijvoorbeeld over de wijze van transport en frequentie van aanvoer van nieuw materiaal naar de bouwplaats.”

Indrukwekkende database

Nadat Nico de Bont samen met Slotboom de inschrijving had gewonnen, kon het werk worden opgenomen. Dat alleen al nam meerdere maanden in beslag want steenhouwer, aannemer en Rothuizen Architecten beoordeelden elk blok natuursteen dat in de toren te vinden is. Bij de inventarisatie maakten ze gebruik van heel gedetailleerde AutoCAD tekeningen van de toren die in een speciaal BIM-BRS systeem van de aannemer zijn ingevoerd. “We hebben dit systeem al eerder uitgeprobeerd bij de Eusebiustoren in Arnhem waar we samen met Nico de Bont aan werkten”, zeg Woudenberg. “Toen stond het nog enigszins in de kinderschoenen, maar bij dit werk is het wel echt helemaal operationeel.” Voor het systeem is de toren onderverdeeld in secties, gebaseerd op de geledingen: de drie stapsgewijs versmallende delen waaruit de toren is opgebouwd. “Noord 3 staat bijvoorbeeld voor de derde geleding van de gevel aan de noordkant”, legt Woudenberg uit. “Van elke sectie hebben we elk onderdeel een unieke code gegeven en in het systeem vastgelegd. Daarbij hebben we omschreven wat voor bouwdeel het is, bijvoorbeeld een blindmontant of een pinakel, wat de afmetingen zijn, wat voor soort steen het is, wat er mee moet gebeuren: behouden, herstellen of vervangen en, als het moet worden vervangen, met welk soort steen dat dan moet gebeuren. Van elk onderdeel is een foto bijgevoegd.” Ook de steigerslagen staan met nummers in het systeem aangegeven zodat makkelijk te zien is op welke verdieping je moet zijn voor een bepaald onderdeel. Het systeem levert niet alleen alle noodzakelijke gegevens voor deze restauratie op, ook de informatie van historici van de gemeente Utrecht, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de architect is aan de database toegevoegd. “Zo heb je aan het eind van het werk een compleet revisie-document wat heel nuttig kan zijn voor een volgende restauratie”, zegt de projectleider van Slotboom. Ondanks de enorm uitgebreide database en de gedetailleerde tekeningen, is snel zien wat er op welke deel van de toren moet gebeuren. Onderdelen die ter plaatse moeten worden hersteld, zijn rood ingekleurd. Blauw staat voor volledig vervangen door nieuw materiaal. Om die blauwe delen te kunnen demonteren, moeten soms onderdelen die eromheen zitten, maar waar niets aan mankeert, ook worden weggehaald. Die stukken zijn groen gearceerd. Het zijn oude blokken in goede staat die nog 50 jaar of langer kunnen meegaan. Ze worden uiteindelijk weer teruggeplaatst op hun oude locatie.

Een geschiedenisverhaal in steen

De steensoorten waar de steenhouwers mee werken bij het repareren en vervangen, zijn door de architect en de RCE gekozen. Aan Slotboom de taak om monsters van die materialen aan te leveren en uit te zoeken of de steengroeves voldoende van de steen in de juiste kwaliteit en op tijd kunnen leveren. “Het is niet nodig dat wij voorstellen voor de steensoorten doen bij zo’n project, er zit heel veel vakkennis bij de architect en de RCE”, zegt Woudenberg. En hij begrijpt ook de logica van de keuzes heel goed. “Tegenwoordig kun je alles van over de hele wereld laten komen, maar in de middeleeuwen en ook nog lang daarna, werkte men met wat er voorhanden was. Zo zijn er in de loop van de eeuwen een heleboel verschillende soorten steen gebruikt in deze toren. Het vlekkenpatroon wat daardoor is ontstaan, zegt iets over de tijd waarin hij werd gebouwd, uitgebreid, gerepareerd en gerestaureerd. Het vertelt over de transportroutes die er destijds waren, of er een oorlog was waardoor ze niet aan bepaalde steensoorten konden komen, enzovoorts. Dat verhaal willen de architect en de RCE in stand houden bij de restauratie.” Daarvoor is het dus belangrijk om de reparaties en vervangingen met dezelfde soorten natuursteen te doen. Met de ene steensoort bleek dat gemakkelijker te gaan dan met de andere. Bij de bouw van de toren in de 14e eeuw is veel tufsteen uit de, relatief nabije, Duitse Eiffel gebruikt. Steengroeves in dat gebied zijn nog altijd productief zodat Slotboom geen problemen heeft om ook nog in 21e eeuw aan het materiaal te komen. Het natuursteenbedrijf uit Winterswijk heeft er straks zo’n 200 kuub van verwerkt bij de restauratie.

Nood breekt wet

Met de trachiet, een diepgesteente dat vooral in de bovenste geleding van de toren is terug te vinden, ligt dat anders. De Drachenfels, een eveneens uit de Duitse Eiffel afkomstige vulkanische steen, is er niet meer. Dan rijst de vraag of je een andere steensoort uit dezelfde streek kiest of een vergelijkbare steensoort uit een ander gebied. “Bij zo’n restauratie moet je ook rekening houden met techniek, dus je kunt geen harde en zachte materialen door elkaar gebruiken”, licht Woudenberg dat keuzeproces toe. “Zou je bijvoorbeeld een keiharde steen tussen de kalksteen plaatsen, dan beïnvloed je de waterhuishouding. De doorwatering wordt slechter waardoor de boel kapot kan vriezen.” Zeker omdat het wat de trachiet betrof vooral om inboetingen ging, was het verstandiger om te kiezen voor eenzelfde steensoort uit een andere regio. Slotboom doet dat werk met Montemerlo trachiet uit Italië.
Ook bij het herstel van een flink aantal kalksteen onderdelen is niet voor het originele materiaal gekozen. “Bij de restauratie van 100, 120 jaar geleden, zijn vooral in de eerste geleding veel balustrades vervangen”, legt Woudenberg uit. “Daar is toen een kalksteen voor gebruikt die iets minder geschikt is voor ons klimaat. Vooral de Euville is erg verweerd. Daar vervangen we veel van, alleen niet met dezelfde steen, maar met een kalksteen die beter geschikt is voor deze weersomstandigheden, de Portland.” Daar is volgens de projectleider wel zo’n 200 kuub van nodig voor de restauratie. Die forse hoeveelheid leverde nog een aardige uitdaging op. De kalksteen is afkomstig uit Zuid-Engeland. In de tijd dat het materiaal nodig was, vond net de Brexit plaats en dat had grote gevolgen voor de levertijd van de steen. Anders dan in de Middeleeuwen werd niet naar een ander materiaal gekeken. Woudenberg: “We zagen hem natuurlijk aankomen dus we zijn ruim van te voren gaan bestellen en hebben een grote voorraad aangelegd bij ons op het bedrijf.”

Van Utrecht naar de Achterhoek

Slotboom Steenhouwers heeft gedurende de hele restauratie twee steenhouwers op de steiger rondom de Domtoren lopen. Ze doen daar vooral de kleinere herstelwerkzaamheden zoals inboetingen. Het grootste deel van de natuursteenrestauratie van het Utrechtse monument, vind echter plaats in de werkplaats in Winterswijk. Dat zijn bijvoorbeeld de grote inboetingen die niet op locatie kunnen gebeuren, en het maken van nieuwe stukken. Aannemer Nico de Bont verwijdert de slechte stukken uit de toren, waarna ze naar Slotboom worden getransporteerd en in de werkplaats nauwkeurig worden opgemeten. Als het om reconstructie van blokken gaat, worden de stukken volledig gedemonteerd. Aan de hand van 3D-tekeningen zaagt en freest het natuursteenbedrijf met een CNC machine de nieuwe blokken steen op maat. “Dat is zeg maar het grove werk, de finishing touch doen de jongens in de werkplaats”, zegt Woudenberg. Hij doelt dan onder andere op het ambachtelijke steenhouwwerk. En in de werkplaats worden bestaande blokken ingeboet, waarbij de nieuw gemaakte delen met rvs doken en een kalkmortel op kleur in veel oudere stukken worden vastgezet.

Scherp op de details

Het afwerken van de nieuw gemaakte stukken gebeurt ook in de werkplaats. “Er zijn veel manieren om steen af te werken, maar bij deze restauratie gebruiken we het meest de scharreerslag, met hamer en beitel”, legt de projectleider uit. “Vroeger deden de steenhouwers dat om dingen op maat te maken. De beitelslag is te zien in het oppervlak van de steen. Later gebeurde dat op maat maken machinaal waardoor het materiaal veel strakker en gladder werd. Steenhouwers zijn toen gaan scharreren om het werk een wat ambachtelijker uitstraling te geven.” Ook die ontwikkeling in afwerking komt terug in het verhaal dat de Domtoren vertelt, en dus moeten de steenhouwers van Slotboom daar rekening mee houden bij het bewerken van de verschillende onderdelen. Zo is rond de tweede geleding heel veel visgraat-patroon te zien terwijl je dat op andere plekken in de toren helemaal niet aantreft. “Die visgraat is iets van de restauratie van rond 1900, waar we nu flink wat van vervangen. Alle blokken die we nu in Portlandsteen terugplaatsen, bewerken we dus op die wat precieze manier. Maar onderdelen uit de lager gelegen delen moeten we veel minder strak afwerken. Daar zijn de afwerkslagen veel wilder, meer Middeleeuws.”
Slotboom betrekt ook nog een externe beeldhouwer bij de afwerk werkzaamheden. Die maakte bijvoorbeeld de bladvormige hogels waarmee de pinakels zijn versierd. Je zou kunnen denken dat bij zo’n groot bouwwerk de zeer gedetailleerde afwerking en bewerking van de steen niet zo relevant is, zeker als het gaat om onderdelen op tientallen meters hoogte. De kerktoren is destijds echter niet als attractie voor de mensen gebouwd, maar ter meerdere eer en glorie van God. Dat de wereld er inmiddels anders uitziet, verandert daar niets aan. Ook dit is onderdeel van het verhaal van de Domtoren, vandaar dat ook bij deze restauratie de mate van afwerking tot in het kleinste detail zeer hoog is. “Onze opdrachtgever en de architect vinden dat heel belangrijk. Voor elke levering komt in ieder geval iemand van Nico de Bont en soms ook de architect in de werkplaats de stukken bekijken.”

Blij met QR

Bij het (terug)plaatsen van de nieuwe en herstelde onderdelen komt het BIM-BRS systeem van de aannemer weer goed van pas. Elk stuk heeft een QR code die met mobiel of ipad kan worden gescand. Dan komt alle informatie uit de database over het betreffende onderdeel naar voren, inclusief de plek waar het onderdeel hoort. Het voorkomt een hoop tijdrovend gepuzzel op de bouw en dat is voor iedereen die rondom het Domplein woont en werkt wel zo prettig. Want ook al is er alles aan gedaan om de overlast zoveel mogelijk te beperken, de werkzaamheden duren best lang. Maar als het goed is dan kunnen de Utrechtenaren einde zomer van 2024 weer veilig genieten van een mooie en vakkundig gerestaureerde Domtoren.

=====

Tekst en fotografie: Klokhuys tekst en foto

Monumenten verduurzamen is zo eenvoudig nog niet. Een bewoner van een honderd jaar oude woning trok zijn eigen plan en pakte het rigoureus aan. De woning kan er weer een eeuw tegenaan en van de ingreep is nauwelijks meer iets te zien. Zo zijn bijvoorbeeld de Jugendstil plafonds weer in ere hersteld.

De website van de Rijksoverheid is duidelijk in de koers. ’De Rijksoverheid wil de CO2-uitstoot verminderen door over te stappen op duurzame energie. Daarom kunt u vanaf 2050 in principe niet meer koken op gas of stoken op aardgas. Dan kan dit alleen nog met duurzame installaties.’ Het is een stevige ambitie, zeker omdat we in ons land niet alleen maar nieuwbouwwoningen hebben die luchtdicht en zonder gasaansluiting zijn gebouwd. Een substantieel deel van de woningvoorraad, bijna 1,5 miljoen, is minstens 75 jaar oud; meer dan de helft daarvan zelfs ouder dan 100 jaar. Hoe verduurzaam je dergelijke bejaarde woningen? Dat was precies de vraag waar de nieuwe eigenaar van een fraai herenhuis uit de jaren twintig van de vorige eeuw tegenaan liep. “Ik wilde deze woning graag verduurzamen. Niet eens zozeer vanwege de doelstellingen van de overheid, maar vooral omdat ik het zelf belangrijk vind, vanwege het milieu. Maar ik kwam erachter dat de meningen er erg over verdeeld zijn wat kan en mag, en dat eigenlijk niemand je precies kan vertellen hoe je zo’n woning van honderd jaar oud moet isoleren en verduurzamen zodat hij aan de wensen en eisen van de hedendaagse tijd voldoet én in goede staat blijft. Ik kreeg bijvoorbeeld adviezen die heel schadelijk zijn voor een huis dat is ooit is gebouwd om op een natuurlijke manier te ventileren en zijn vocht kwijt te kunnen. Vandaar dat ik uiteindelijk heb besloten om het allemaal zelf uit te zoeken en te regelen.”

Heel veel rekenwerk

De eigenaar van de monumentale woning, niet geheel onbekend met bouwen en verbouwen en met installatietechniek, heeft vooral heel veel gerekend. Bijvoorbeeld om te achterhalen waar het dauwpunt komt te liggen als je kiest voor een bepaalde manier van isoleren. “Je hebt hier houten balken die met de kop in de buitenmuur liggen. Die moeten niet gaan rotten omdat jij een isolatiefout maakt”, licht hij toe. “En als je er eenmaal uit bent hoe je gaat isoleren, dan moet je uitvogelen hoe je gaat ventileren, wat de warmtevraag van de woning wordt en wat voor installaties je daar allemaal voor nodig hebt.”
Isoleren van de gevels is gedaan aan de binnenkant, met houtvezelplaten van Pavatex. “Dat is dampopen, er kan dus gewoon nog vochttransport door de muur plaatsvinden”, legt hij uit. “En het draagt eraan bij dat de luchtvochtigheid in huis het hele jaar door zo constant mogelijk blijft. Het is namelijk een capillair actieve isolatie-oplossing, de platen kunnen dus vocht opnemen en weer afgeven.” Op de wanden is wandverwarming aangebracht. Verder zijn de vloeren voorzien van lage temperatuur vloerverwarming.

Goed geïsoleerd, goed geventileerd

Met zo’n ouder huis als dit, is het heel belangrijk om goed te ventileren. Daar is een warmte-terugwin-installatie voor aangelegd. De eigenaar heeft daar zelf met behulp van simulatie- en 3D tekenprogramma’s de nodige berekeningen voor gemaakt en alles uitgetekend. “Ik heb bijvoorbeeld luchtsleuven zo gepositioneerd dat de worp van warme lucht de koudeval bij het raam weghaalt zodat je daar geen condensatie krijgt. En ik heb er ook goed over nagedacht dat ze, waar dat kan, zo min mogelijk in het zicht zitten.”
In feite zijn er drie gescheiden wtw-systemen: eentje voor de slaapkamers, eentje voor de badkamers en eentje voor de woonkamer, eetkamer en keuken. “In de slaapkamer vinden we 16 graden een prima temperatuur, in de woonkamer hebben we het liever een graad of 20, 21. Het zou niet heel efficiënt zijn als je koudere lucht uit de slaapkamer afzuigt en die vervolgens in de woonkamer inblaast waar hij weer naar 21 graden moet worden opgewarmd. Het is immers een warmte-terugwin-installatie, geen koude-terugwin-installatie.”
Bij de compartimentering hoort ook een goede isolatie van de verdiepingsvloeren. Dat is met aerogel gedaan. Die ligt op een klimaatfolie. Op het ultradunne isolatiemateriaal zijn matten met een vloerverwarmingsysteem aangebracht. Vervolgens is er een laag egaline opgekomen en parket. “Voordeel van de aerogel is dat het heel dun is, het totale pakket is nog geen 4 cm. Daarnaast is het ook meteen een heel goede brandscheiding. Niet onbelangrijk want we slapen allemaal boven en er is maar één trap naar beneden.”

Stucplafonds herstellen

Bij de keuze voor actieve houtvezelplaten als capillair actieve binnengevelisolatie had een wandafwerking met leem mooi gepast. Dat sloot echter niet aan bij de uitstraling die de eigenaren voor hun nieuwe woning in gedachten hadden, behang vonden ze daar beter bij passen. En bij die uitstraling hoorde ook de Jugendstil plafonds. Die zaten al van origine in de woning die in die stijlperiode is gebouwd. Voor de enorme verduurzamingsingreep moest echter het huis compleet worden gestript; ook de plafonds zijn verwijderd. “Natuurlijk wilde ik ze wel terug”, zegt de bewoner. “Dergelijke plafonds zijn heel bepalend voor de sfeer, de charme. Als je daar niets mee hebt, moet je zo’n huis niet kopen.” Voor dat heel specialistische stukadoorswerk schakelde hij restauratiestukadoor Rene van Olphen in. “De vraag was of ik álle plafonds in het huis kon doen”, zegt de meesterstukadoor uit Nijverdal. “Dat kan, heb ik gezegd, maar ik wil geen leidingen en sleuven in de plafonds. En dat is prima gelukt, alleen in één van de badkamers zit een ventilatiesleuf in het plafond.”

Uit de rijke Silberling collectie

Volgens oude tekeningen van het huis hadden alle kamers op de verdieping stijlplafonds met lijsten en ornamenten gehad. Het merendeel daarvan had in de loop der jaren echter plaats gemaakt voor schrootjesplafonds, in nog maar één kamer was het originele plafond te vinden. “Dat was een Sliberling plafond”, zegt Van Olphen. “Ik had er mallen van kunnen maken en het ook in de andere kamers terug kunnen brengen maar ze vonden de ornamenten eigenlijk niet zo mooi. In de catalogus vonden ze andere Jugendstil ornamenten die wél naar hun zin waren. We hadden daar de mallen van dus het was geen probleem om het middenornament en de hoekstukken te maken. De lijst kon wel hetzelfde blijven. Ik kon dus een mal van het origineel maken en daarmee nieuwe lijsten trekken.”

Stucanet voor de stevigheid en het beeld

Van Olphen moest de plafonds vrijwel helemaal opnieuw opbouwen. Bij de verbouwing waren ze namelijk tot op de raggels verwijderd. Slechte raggels verving hij door nieuwe, waarna de pleisterdrager kon worden aangebracht. Waar veel stukadoors dat met stucplaten zouden maken, deed Van Olphen dat met stucanet. “Omdat ik dat degelijker vind”, legt hij uit. “Ik breng de stucanet met een overlap van 1,5 maas aan, dan kun je geen scheuren krijgen. Niet dat ik denk dat daar in dit huis met deze klimaatbeheersing veel kans op zou zijn, maar ik kies voor zekerheid. En ik gebruik het ook omdat ik wil dat een leek niet kan zien dat ik zo’n plafond helemaal nieuw heb gemaakt. Met een ondergrond van platen heb je al gauw dat het zó strak en vlak wordt dat je meteen kunt zien dat het niet origineel is.”
Op de laag Stucanet bracht de restauratiestukadoor met Gyproc Excellent een vertinlaag aan. Daarop plaatste hij de sierlijke florale hoekstukken en middenornamenten. In de drie slaapkamers zijn die middenornamenten redelijk forse stukken die uit vier delen bestaan. De ornamenten in de badkamers zijn een stukje kleiner en bestaan uit twee delen. Het aansluitende uitvlakken van het plafond en het pleisteren deed de restauratiestukadoor ook met Excellent. Voor het trekken van de lijsten gebruikte hij een andere gips van Gyproc, de Express.

‘Dondersharde’ kooflijsten

Op de benedenverdieping herstelde Van Olphen de Jugendstilplafonds weer in oude glorie, dus met de originele decoraties. Bij het verwijderen van die plafonds waren de hoek- en tussenstukken en middenornamenten netjes gedemonteerd en bewaard, maar de meesterstukadoor heeft ze niet gebruikt om er mallen en afgietsels van te maken. “Ik werk geregeld met mallen- en ornamentenmaker Oscar Paanen en hij had van deze specifieke Silberling ornamenten de mallen liggen. Dan is het zonde van de tijd om ze zelf te maken. Ik hebben de oude stukken wel bewaard en gerepareerd, zodat ik altijd zelf nog een keer mallen kan maken als dat nodig is.”
Anders dan op de eerste verdieping hadden de plafonds op de begane grond ook nog kooflijsten. Daar heeft Van Olphen wel een stuk van schoongemaakt, gerestaureerd én gekopieerd. “Vierendertig van die stukken heb ik gemaakt. Ze zijn maar 0,8 tot 1 centimeter dik en dat is best kwetsbaar. Daarom heb ik ze gegoten met Calcas 300. Dat is een gips die heel veel kan hebben. Je hoeft er geen gaas in te doen of wat, het wordt echt donders hard!”

Kleurrijk geheel

De Jugendstil plafonds op de begane grond zitten in de woonkamer en keuken, de eetkamer en het kantoor. Opvallend genoeg zijn ze niet wit, in elke kamer zijn ze in een andere kleur gespoten. De plafonds in de woonkamer en keuken zijn creme, in de eetkamer is voor donkerblauw gekozen en in het kantoor voor oudroze. Ook op de verdieping hebben de sierlijke Jugendstil plafonds een kleur gekregen: een is brons, een andere donkergroen en de slaapkamer is kalkwit. De kleurkeuze maakt er ondanks de honderd jaar oude ontwerpstijl een heel eigentijds geheel van. Het slaat een geslaagde brug tussen het historische pand en de uitermate hedendaagse behoefte aan een energiezuinige, gezonde en comfortabele leefomgeving. De nieuwe eigenaar van de woning is er helemaal mee in zijn sas. “Misschien is het niet helemaal volgens de regels van wat je met zo’n oud huis mag doen, maar als je het allemaal volgens die regels doet, dan zou je zo’n huis als dit nooit zo hebben kunnen verduurzamen. We hebben dit huis nu helemaal toekomstbestendig gemaakt én het ziet er vrijwel net zo uit als het was. Het zou toch mooi zijn als meer bewoners van dit soort oude huizen het op zo’n manier zouden kunnen doen? Natuurlijk moet je de investering niet willen terugverdienen. Daar gaat het niet om. Als je er zo naar kijkt dan gebeurt er niets!”

=====

Tekst en fotografie: Klokhuys tekst en foto

Blikvanger in de Grote Kerk in Harderwijk zijn zonder meer de eeuwenoude schilderingen op de gewelven en de kolommen. Door de scheuren en zettingen in de constructie dreigden ze echter verloren te gaan. OUOU (Bouwhuis en Journée) werd ingeschakeld om de kunstschatten te redden. Omdat het conserveren van de fraaie afbeeldingen begint bij de ondergrond, het herstel van het pleisterwerk, betrokken zij in hun team onder andere restauratiestukadoor Daniel Oudman.

Geen gebouw wordt eeuwen oud zonder rampspoed mee te maken. De Grote Kerk in Harderwijk is geen uitzondering, zo blijkt uit een blik op de geschiedenis van de kruisbasiliek. De oorsprong ervan gaat terug tot de 14e eeuw waarin binnen de stadsmuren een Mariakapel werd gebouwd. In de 15e eeuw werd die toen nog bescheiden kapel vergroot, om als kerk dienst te kunnen doen. Er werden ondermeer, in gotische stijl, een koor met kooromgang, een transept en een toren toegevoegd. De grote brand in 1503 legde vrijwel de gehele stad Harderwijk in as. De kerk bleef overeind, maar raakte wel zwaar beschadigd; zo ging de bekapping verloren. Na het herstel, dat zo’n zestig jaar in beslag nam, werden de gewelven beschilderd. Dat was rond 1562. Lang konden de Rooms-Katholieke kerkgangers niet genieten van de kunstwerken die Ewolt van Delft had gemaakt; tijdens de beeldenstorm van 1566 bleven ze nog wel gespaard, maar een aantal jaren later werden ze alsnog wit gekalkt. Het grootste drama vond twee eeuwen later plaats, toen de 70 meter hoge toren instortte en daarbij ook het halve schip verwoestte. Ze werden niet herbouwd, het overgebleven deel van het schip werd simpelweg afgesloten met een nieuwe gevel.
Volgens restauratiestukadoor Daniel Oudman hebben de gebeurtenissen in het verleden er aan bijgedragen dat de kerk de nodige mankementen vertoont. “Het stucwerk in de gewelven heeft aardig wat te lijden gehad van de grote hoeveelheid zout in de ondergrond. Dat kan erin zijn gekomen doordat er destijds bij de grote brand werd geblust met zeewater. De kerk staat nu immers vlakbij het IJsselmeer, maar in 1503 was dat nog de Zuiderzee.” Ook heeft de kerk diverse keren te maken gehad met overstromingen, de laatste keer met de Zuiderzeevloed in 1916. Op de gevel van de kerk staat nog aangegeven hoe hoog het zeewater in het verleden is gekomen.

Schade door cement

Een deel van de schades komt ook voort uit de manier waarop de kerk is gebouwd, zegt Oudman. “Bij zo’n gotische kerk heb je kruisgewelven. De dakconstructie is heel zwaar, daarvoor zie je bij dergelijke kerken aan de buitenkant steunberen en luchtbogen, die zorgen ervoor dat de muren niet naar buiten worden gedrukt. Hier zijn die steunberen wat minder breed dan gebruikelijk, er moest namelijk voldoende ruimte rondom de kerk blijven om er met karren langs te kunnen. Gevolg van de gebrekkige ondersteuning is dat er behoorlijk forse scheuren in de constructie zijn ontstaan.” Om erger te voorkomen, zijn er bij een eerdere restauratie, in de jaren zeventig van de vorig eeuw, trekstangen aangebracht om de wanden bij elkaar te houden. Bij die restauratie kwamen ook de schilderingen aan het licht die eeuwenlang achter dikke lagen kalkverf verborgen waren geweest. Juist die kalkverf heeft ervoor gezorgd dat de schilderingen in veel betere staat waren dan wanneer ze vier eeuwen lang aan de lucht blootgesteld waren geweest. Bij de restauratie van de schilderingen en het pleisterwerk, werd echter een cruciale fout gemaakt die voor veel nieuwe schade heeft gezorgd; de ondergrond die in de 16e eeuw met kalk is gemaakt, is hersteld of aangeheeld met een mortel van hydraulische kalk en cement, en ook bij het herstel van het metselwerk is een specie met cement gebruikt. “Het is wel logisch dat in de vorige eeuw bij restauraties vaak met cement werd gewerkt, dat werkte lekker snel”, zegt Oudman. “Inmiddels weten we echter dat het niet goed is om op een zachte kalkafwerking een harde cement aan te brengen; je krijgt dan namelijk altijd scheuren. Kalk en cement reageren heel verschillend op schommelingen in vocht en temperatuur, op werking in de ondergrond.”

Leisteentjes, net als vroeger

Inderdaad waren er veel scheuren in de schilderingen en de bepleistering te zien toen Oudman in 2018 door OUOU, Aafje Bouwhuis en Nanon Journée, bij het restauratieteam werd betrokken. “Bij het herstellen en behouden van muurschilderingen is het herstel van stucwerk een van de belangrijkste werkzaamheden”, verklaart Oudman waarom hij als stukadoor aan de restauratie van muurschilderingen meewerkte. Vaak gaat de Groninger nog een stapje verder dan alleen het herstel van pleisterlagen; ook scheuren in de constructie en ondeskundig uitgevoerde eerdere restauraties neemt hij onderhanden. Zo ook in Harderwijk. “De oude constructieve scheuren waren wel goed verholpen, maar dus met een te harde mortel. Daarna zijn er weer nieuwe schades ontstaan. Doe je daar niets aan, dan is de kans groot dat ze weer voor nieuw schades zorgen.” Oudman legt uit hoe hij de scheuren in het onbeschilderde pleisterwerk heeft aangepakt. “De meeste scheuren zaten in de voegen van het metselwerk. Die heb ik opengekrabd en er steeds om de 30 centimeter een houten wigje in geslagen. Dat is ter ondersteuning, je wilt immers niet een meterslange scheur van 2 centimeter breed helemaal openkrabben zonder te voorkomen dat de boel gaat verzakken; zeker niet op 30 meter hoogte.” Zodra hij zo’n scheur over een meter of drie had opengekrabd en gestabiliseerd, kon hij hem inboeten met een zelf gemaakte mortel van luchtkalk en grof zand. Als de scheuren erg breed en diep waren, heeft hij ze ook nog opgevuld met stukjes leisteen. “Ik ben dat wel bij andere restauraties tegengekomen en dat zag er altijd goed uit. Dus als ze dat vroeger deden en het werkte goed, waarom zou je dat dan nu niet ook zo doen?”

Niet zomaar zand

Een paar dagen na het inboeten kon Oudman de wigjes verwijderen en de eerste mortellaag aanbrengen. De ene keer deed hij dat met dezelfde mortel als hij voor het inboeten gebruikte, de andere keer maakte hij een mortel met wat minder of wat minder grof zand. “Hoe breder de scheur was, des te meer of des te grover zand we voor de mortel gebruikten”, legt hij uit. “Je moet daarbij wel uitkijken dat de mortel flexibel genoeg blijft want als hij te sterk wordt, dan krijg je hetzelfde effect als met een cementmortel. Bij herstel moet je er gewoon voor zorgen dat je het nieuwe altijd zwakker maakt dan het oude, en niet harder.” Voor de afwerking gebruikte Oudman ook een traditionele kalk/zand-mortel, maar dan wel met fijner zand. “Dat geeft een mooie basis voor de kalkverf die er daarna opgaat.”
De grofheid van het zand is niet het enige waar stukadoor rekening mee moet houden wanneer hij zelf de traditionele mortels maakt, ook het soort zand speelt een rol. “Je kijkt bijvoorbeeld naar de dikte van het bestaande pleisterwerk. Verder speelt de locatie waar je werkt een rol. Voor een gebouw dat eeuwen geleden is gebouwd, zullen ze toch voornamelijk materialen uit de omgeving hebben gebruikt. En in Borne in de Achterhoek heb je ander zand dan in Oene op de Veluwe, en bij Harderwijk is het ook weer anders. Al denk ik dat ze vroeger wel al slim genoeg waren om niet met zout zand van het strand te werken.” Het is ook weer niet zo dat de restauratoren voor hun mortels het zand met een schepje uit de omgeving halen. Het mooiste is scherp zand uit de steengroeves, maar meestal wordt het rivierzand of metselzand dat qua soort het beste past bij het materiaal dat destijds is gebruikt. Het onderzoek dat de twee restauratoren van OUOU doen naar de gebruikte materialen vormt de basis bij die keuze. Een brokje mortel in zoutzuur leggen kan namelijk een schat aan informatie opleveren over de originele bestanddelen.

Injecteren als alternatief

Uiteraard waren er ook scheuren die dwars door de schilderingen liepen, onder meer doordat in de jaren zeventig meerdere schilderingen met de zogeheten strappo-techniek zijn verwijderd om beschadigde of losgeraakte pleisterlagen of metselwerk erachter te vervangen. Helaas is dat toen dus met cementhoudende materialen gedaan waardoor weer nieuwe schades zijn ontstaan. “Je wilt natuurlijk niet kappen in een schildering van 1562”, zegt Oudman over het herstel van deze schades. “De scheuren die daar in zitten, hebben we geïnjecteerd. Daarvoor gebruik je ook een kalk krijt mortel maar dan verdund met water om hem vloeibaar te maken. Scheuren die door en door waren, hebben we eerst van onderaf hersteld. Na het injecteren en voegen van de scheur vanaf beneden zijn vanaf de bovenzijde van de gewelven de scheuren schoongemaakt en ingeboet. Dit werk werd uitgevoerd door een restauratieaannemersbedrijf met hetzelfde materiaal als dat van de restauratoren. In de kap werd het herstelde metselwerk afgesmeerd met een laagje kalkzand. “Dat voorkomt dat er stof en vuil in de voegen kan komen”, legt Oudman uit. “Er kan namelijk jachtsneeuw onder de kap van de kerk komen en als dat smelt, dan kan dat water door de voegen dringen en het vuil meenemen naar de beschilderde gewelven.”

Retoucheren al fresco

Aan de beschilderde kant moest er uiteraard ook iets aan de gerepareerde scheuren worden gedaan, anders zouden ze als een soort littekens in de schilderingen zichtbaar blijven. Met die herstelwerkzaamheden hield stukadoor Oudman zich niet bezig, dit was het vakgebied van experts Bouwhuis en Journée. Bij historisch pleisterwerk zonder of met schilderingen gaat het erom zoveel mogelijk materiaal te conserveren, te behouden. Er werd dus niets van het originele werk overgeschilderd, maar alleen geretoucheerd op restauratievullingen. De afbeeldingen waren in de 16e eeuw ‘al secco’ gemaakt. Ewolt van Delft schilderde ze dus, vermoedelijk met een caseïneverf, op een droge ondergrond. Op enkele plekken, waar nu ook de ondergrond droog was, retoucheerde OUOU de schilderingen met een aquarelverf maar voor het overgrote deel gebruikten de vakvrouwen de fresco techniek. Daarbij retoucheerden ze de schilderingen met pigmenten in water in de nog natte mortel van de opgevulde scheur. De methode past qua materiaalgebruik niet alleen goed bij de duurzame benadering van het project, maar werkte ook praktischer dan wachten met retoucheren tot de kalkreparaties droog waren.

Klaar voor de volgende fase

Daniel Oudman en de in de conservatie en restauratie van muurschilderingen gespecialiseerde Aafje Bouwhuis en Nanon Journée werken al een flink aantal jaren samen. “Ik denk dat we inmiddels al wel in tien kerken samen hebben gewerkt”, zegt de restauratiestukadoor. Net als hijzelf zijn zij geïnteresseerd in het werken met traditionele materialen en het op zo duurzaam mogelijke wijze herstellen en conserveren van historisch erfgoed. “Het is een mooie samenwerking”, vindt Oudman. “We blijven bezig met leren en ons verder ontwikkelen. Op het gebied van kalk valt nog veel te herontdekken.” Misschien dat ze de nieuwe ervaringen met het gebruik van verschillende kalkmethodes ook nog kunnen toepassen in de Grote Kerk van Harderwijk want hoewel OUOU met het team al in 2018 met het project begon, is het herstel van de schilderingen nog niet gedaan. “We hebben inmiddels het zuidtransept, het koor en de omgang gedaan. Mogelijk volgend jaar, of het jaar daarop gaan we nog met het noordtransept aan de slag.” Daniel Oudman kijkt daar erg naar uit. Onder meer omdat op die gewelven naast bijbelse taferelen ook afbeeldingen te zien zijn van mensen die bij de bouw en de decoratie van de kerk betrokken waren. Ewolt van Delft heeft er bijvoorbeeld zichzelf en zijn dochter, die hem assisteerde met de enorme klus, vereeuwigd. Ook stukadoor Hansken, die de ondergrond maakte voor de schilder, heeft een plek gekregen. Het zal een speciaal moment zijn wanneer Oudman straks aan de pleisterlaag mag werken onder toeziend oog van de man die hem eeuwen geleden aanbracht.

======

Tekst: Klokhuys tekst en foto
Fotografie: Aafje Bouwhuis, Klokhuys tekst en foto

De historische binnenstad van Delft trekt niet alleen veel toeristen, ook restauratiestukadoors zijn er regelmatig te vinden. Vorige eeuw verdwenen nog veel van de ornamenten- en lijstenplafonds in de oude panden achter verlaagde plafonds, of werden zelfs gesloopt. Tegenwoordig waarderen steeds meer mensen het decoratieve stucwerk en kiezen voor herstel en behoud. Schuller Restauratie Stukadoors nam er al een aantal onder handen.

Niet alle grachtenpanden zijn groot en statig. Het huis dat Nienke en Kris een paar jaren geleden kochten, is niet de opvallendste verschijning in het straatbeeld. Maar ook dit relatief smalle pand bevat meerdere plafonds met lijsten en ornamenten. Ze waren wel in zeer slechte staat toen het stel het huis kocht, maar dat gold voor meer onderdelen van de woning. Het pand is flink onder handen genomen, onder meer de complete vloer van de benedenverdieping is vervangen en die woonlaag is opnieuw ingedeeld. Met veel zorg is ook het plafond onder handen genomen.”Er zat een ornament dat zwart was geverfd, daar was nog maar een deel van over. En van het lijstwerk was ook behoorlijk veel verdwenen”, zegt Nienke. De restanten verwijderen was geen optie, het pand is een gemeentelijk monument. De nieuwe bewoners konden kiezen tussen herstellen of laten zitten en verbergen achter een verlaagd plafond. “Als je bij andere panden naar binnen kijkt, dan zie je dat veel mensen voor dat verlaagde plafond hebben gekozen, maar dat wilden wij niet. Zo’n plafond máákt het pand”, verklaart ze de keuze voor restauratie.

Van Alkmaar tot Delft

Restauratiestukadoor Hans Schuller kijkt ook regelmatig naar binnen bij woningen in de Delftse binnenstad. “Dit plafond zie je regelmatig terugkomen in andere panden, zelfs bij de buren zag ik het.” En Delft is niet de enige stad waar hij dit specifieke ornament uit de collectie van Silberling & Zn. is tegengekomen. Schuller restaureerde hetzelfde stuk in een pand in Alkmaar. Zo vonden Nienke en Kris de restauratiestukadoor ook. “We hadden een foto gemaakt van ons plafond en op internet via image search geprobeerd iets vergelijkbaars te vinden. Uiteindelijk kwamen we het tegen op de Facebook-pagina van Schuller, in een post over die restauratie in Alkmaar.”
Dat er een Silberling-ornament in het Delftse pand is gebruikt, geeft aan dat het plafond niet origineel is. Volgens de database van de gemeente Delft is de woning namelijk in de 17e eeuw gebouwd, terwijl de firma Silberling & Zn rond 1860 begon met de collectie geprefabriceerde ornamenten, hoekstukken en lijsten. “In 1890 is de voorgevel van dit huis veranderd; er is toen een winkeltje van gemaakt. De plafonds zijn ook van die tijd”, weet Nienke. “We zijn elders in het huis ook nog resten van beschilderde houten plafonds tegenkomen, dat is van een vroegere periode”, vult Kris aan.

Voor een volgende fase

Hans Schuller en zijn zoon Michael hebben in de loop der jaren een uitgebreide Silberling-collectie opgebouwd. Die kwam goed van pas bij dit project, toen naast de restauratie van het plafond in de voorkamer, ook het plafond van de achterkamer ter sprake kwam. Daar hadden de nieuwe bewoners geen restanten van lijsten of een ornament aangetroffen, maar nu er geen muur meer staat tussen het voor- en het achterhuis, leek het ze passend om ook daar een fraai plafond te hebben. “Die catalogus is erg groot maar voor de periode waar de plafonds in ons huis uit komen, viel de keuze wel mee”, aldus de bewoonster. “En hoewel we het verder behoorlijk modern hebben ingericht, wilden we met dat plafond wel iets uit de juiste tijd en geen Art Deco of Jugendstil.” Ook dit plafond bestaat uit een middenornament, vier hoekstukken en perklijsten. Volgens Schuller is de stijl eclectisch, een mix van verschillende historische stijlen. Ornament en hoekstukken, voorzien van onder meer loof en fruit, zijn niet hetzelfde als in het voorhuis; de lijsten wel. De restauratiestukadoors hadden van de restanten van het lijstwerk in het voorhuis mallen gemaakt die ze gebruikten om nieuwe lijsten te trekken. Dezelfde profilering komt ook terug in het lijstwerk van twee plafonds op de verdieping, net als de afstand van de lijsten tot de wanden. “Dat maakt het rustiger dan wanneer je álles anders maakt”, zijn Nienke en Schuller het eens. De ornamenten op de verdieping zijn wel allebei verschillend van elkaar én anders dan de plafonds van de begane grond. Grootste verschil is echter dat de plafonds op de verdieping nog niet onderhanden zijn genomen. De ornamenten zijn in de afgelopen eeuw behoorlijk dicht gesausd. “Dat willen we nog aanpakken maar dat komt nog wel; we zijn toch nog lang niet klaar met de verbouwing”, aldus de bewoners.

Gevaarlijk verzakt

Net even buiten de historische binnenstad zijn de woningen iets minder oud dan in het schilderachtige centrum. Wanneer hun woning precies is gebouwd weten Chris en Sigrid niet, maar ze schatten in dat het rond 1880 moet zijn geweest, zo’n twintig jaar nadat de eerste woning in de straat werd gebouwd. “We kochten het huis in 2005”, zegt Chris. “Er zaten toen diverse stucplafonds in maar de ornamenten waren helemaal dicht geverfd. Dat was niet mooi maar je sloopt zoiets natuurlijk niet, dus gingen we op zoek naar iemand die het voor ons kon herstellen.” Na een tip werd Schuller Restauratie Stukadoors benaderd. Het stukadoorsbedrijf uit Wateringen pakte in eerste instantie alleen het plafond van de voorkamer op de begane grond aan. Niet alleen waren daar de details van verdwenen achter vele lagen verf, het was ook nog eens gevaarlijk verzakt. “We hebben de ornamenten, de hoekstukken en de lijsten verwijderd en alles schoongemaakt in de werkplaats”, vertelt Hans Schuller over de aanpak. “Daar hebben we er vervolgens mallen van gemaakt om nieuwe stukken te kunnen gieten. De lijsten hebben we nieuw getrokken.” Het riet van het verzakte plafonds is volledig verwijderd en vervangen door gipsplaten waar alle onderdelen op zijn aangebracht.

Gigantisch middenornament

Ruim tien jaar na de eerste ingreep keerden de Schullers terug voor het plafond op de eerste verdieping. Een veilig moment, de werkzaamheden aan de spoortunnel waren klaar dus gevaar van schades aan het stucwerk door trillingen was er niet meer. Hoogtepunt van deze restauratie was het middenornament in de woonkamer. Door verzakkingen in het plafond was het pronkstuk gaan golven. Daarnaast was er door een heleboel lagen verf en nicotine weinig meer te zien van de verbijsterende rijkdom aan details van het ornament. De restauratiestukadoors zaagden het volledige ornament uit het plafond. “Van punt tot punt is het ruim 2,5 meter lang en zo’n 1,5 meter breed en het bleek uit twaalf verschillende onderdelen te bestaan”, zegt Schuller. Door het gigantische ornament voorzichtig te bewegen, konden de stukadoors aan het craquelé zien waar de naden zaten en onderdeel voor onderdeel voorzicht losmaken. Ook deze werden weer in de werkplaats schoongemaakt en afgemald voor nieuwe gietstukken. En net als op de begane grond werd het slechte rieten plafond vervangen door gipsplaten.

Kleine extra’s

De hoekornamenten en de lijsten zijn eveneens hersteld, en ook dat leverde verrassingen op. De perklijsten hebben een bijzonder profiel, sommige onderdelen krullen om. Het geeft een bijzonder schaduweffect maar het maakte het wel ingewikkeld om de lijsten in het werk te trekken. Doordat de details van de hoekornamenten weer duidelijk zichtbaar zijn, is te zien dat deze ornamenten niet volledig symmetrisch zijn. “Deze hoekstukken bestaan uit drie delen, een middengedeelte en twee vleugels”, zegt Schuller. “Dat was heel slim bedacht. Bij dit soort huizen staan de wanden vaak niet haaks. Nu konden ze zo’n ornament zo plaatsen dat de afstand tot de wand toch overal gelijk was en ze ook goed uitkwamen met de lijsten.” Zouden die niet mooi parallel aan de wand lopen, dan zou dat zeker opvallen. Dat de vleugels niet exact in dezelfde hoek tot het middengedeelte staan, zie je echter pas als je goed kijkt. En ook eigenlijk alleen maar doordat heel fijne details nu pas weer zichtbaar zijn.
Of het om plafonddecoraties uit de Silberling-collectie gaat, durft Schuller niet met zekerheid te zeggen. “We hebben ze niet kunnen terugvinden in de catalogussen die wij bezitten, maar we hebben wel een aantal van de stukken gevonden in een Silberling-catalogus van de firma Vissers die gevestigd was op de Prinsengracht in Den Haag.” Dat maakt het volgens hem zeer waarschijnlijk dat de andere stukken óók uit de collectie van Silberling & Zn komen. De bewoners zijn in ieder geval heel blij met de gerevitaliseerde plafonds. “Er zitten details in die we nooit eerder hebben gezien!” Dat kan kloppen; de Schullers hebben ook een paar dingetjes aan het reusachtige middenornament toegevoegd, symbooltjes die betrekking hebben op de hobby’s van de bewoners. Het maakt de toch al niet bepaald doorsnee stucdecoratie absoluut uniek.

=====

Tekst en fotografie: Klokhuys tekst en foto

Zeventig jaar lang heeft het imposante buitenhuis Reuversweerd bij Brummen leeggestaan. Toen in 2017 de deuren werden geopend voor een nieuwe toekomst, was de schade door oorlog en achterstallig onderhoud groot. Van het indrukwekkende stucwerk was echter genoeg overgebleven om het, net als de rest van het monument, in oude glorie te herstellen.

180 jaar oud is landhuis Reuversweerd dit jaar. F.C. Colenbrander II bouwde het in 1842 in het IJsseldal, op de overgang van de lage kronkelwaard naar het iets hoger gelegen rivierterras. Tegenwoordig ligt dat in de gemeente Brummen, buurtschap Cortenoever. Vooral de middenrisaliet en het balkon dat wordt gedragen door twee paren Toscaanse zuilen, maken de gevel een opvallende verschijning in het landschap.
De Tweede Wereldoorlog heeft een enorme impact op Reuversweerd gehad. Tijdens de bevrijding van Brummen in april 1945 kreeg het buitenhuis dat was gevorderd door de bezetter de volle laag; kogels en granaten van de geallieerden hebben een spoor van vernieling getrokken. Veel groter nog waren de gevolgen van de executie van de toenmalige eigenaar door Nederlandse SS’ers, pal voor de bevrijding; het buitenhuis heeft na de oorlog zeventig jaar leeg gestaan en dat is voor geen enkel gebouw goed.
Met een nieuwe eigenaar kreeg Reuversweerd in 2017 een nieuw perspectief; het Rijksmonument opent in 2024 de deuren als stiltecentrum, een huis voor gesprek en reflectie, met schoonheid, stilte en harmonie als kernwaarden. Daar is dan wel een jarenlange en ingrijpende restauratie aan vooraf gegaan om de heftige schades te herstellen. Bouwbedrijf Hoffman uit Beltrum is daar in 2018 mee begonnen.

Traditionele stucmortel

Vraagstuk bij veel restauraties is wat je als uitgangspunt aanhoudt. Bij Reuversweerd is voor de situatie van rond 1920 gekozen; een markant moment in de geschiedenis van het landhuis omdat het toen is uitgebreid en gemoderniseerd. Er kwam elektriciteit in, een personenlift, radio en centrale verwarming. Hypermodern dus, voor die tijd. Bouwbedrijf Hoffman heeft opdracht gegeven om diverse onderzoeken te laten uitvoeren naar de toenmalige bouwkundige staat van het huis. Er is onder meer kleuronderzoek gedaan en de stucmortels die voor de gevels zijn gebruikt, werden in laboratorium TCKI in Velp onder de loep genomen. Aan de hand daarvan heeft de Bouwbedrijf Hoffman een mortel samengesteld met bergzand uit Duitsland, hydraulische kalk, traskalk en wat cement. “Door de levensduurtest die er mee is gedaan, weten we dat het wel goed zit met deze mortel”, zegt uitvoerder Jos ten Brake. Dat vertrouwen is onder meer gebaseerd op de vorst- en dooitest waarbij de mortel is blootgesteld aan temperatuurwisselingen van -20 naar +20 graden. “Pas na negentig keer begon de mortel uit elkaar te vallen”, zegt Ten Brake trots over de zelfgemaakte traditionele mortel. “Sommige prefab mortels halen dat ook wel, maar alleen als ze door een goed afgestemd en dampopen verfsysteem worden beschermd.” En sausen is hier niet de bedoeling. De gevel heeft wel een okerkleur gekregen maar dat is gedaan door toevoeging van okerzand aan de mortel zelf, niet door een verflaag.

Iets meer dan repareren alleen

Aanvankelijk zou het bij de gevel om repareren gaan. Prima te doen met z’n tweeën, dachten Berry en Ruud Derksen van Stukadoorsbedrijf Gelderland. Maar het werd toch wat meer werk toen bleek dat in de jaren twintig bij het oude gedeelte van het landhuis de nieuwe mortel, waar cement in zat, over de originele cementloze schelpkalkmortel heen is gezet. “Dan heb je toch kans op hechtingsproblemen”, zegt Ten Brake. “Op sommige plekken zagen we dat de originele mortel helemaal verzand was.” Om die problemen te voorkomen is de gehele gevel tot op de baksteen kaal gemaakt. Zelfs de voegen zijn deels uitgekrabd zodat ook daar geen spoortje meer van de oude mortel te vinden was. Toen pas waren de gevels klaar om helemaal opnieuw te worden gestukadoord. De opdrachtgever wilde wel dat er geen steigerslagen te zien zouden zijn. Ook al was de gevel met lijsten en kolommen opgedeeld in allerlei verschillende vlakken, het was toch een beetje teveel van het goede voor een tweemansbedrijf. Vader en zoon Derksen riepen de hulp in van Eric Derksen van Derksen stukadoors en van stukadoorsbedrijf Maikel van Dinther, toen nog bezig met de opleiding meester restauratiestukadoor maar inmiddels afgestudeerd en een kersvers Stucgildelid.

Geweldige leerschool

In 2019 zijn alle gevels gedaan, en ook de schoorstenen op het dak. In de winter gingen de stukadoors naar binnen, daar viel ook wel wat te doen. Als Mebest in 2022 langskomt zijn de stukadoors nóg bezig. Zeker het oude deel van het landhuis bevat flink wat behoorlijk indrukwekkende stucreliëfs, ornamenten en lijsten. Veel ervan was er behoorlijk slecht aan toe, van sommige geornamenteerde plafonds was zelfs niet veel meer over. “We hebben Jaap Poortvliet gevraagd om ons te helpen”, zegt Ruud Derksen. “Vooral het reconstrueren en opnieuw ontwerpen van plafonds is iets waar hij heel goed in is. En ook voor het herstellen van de stucreliëfs konden we zijn vakkennis en vakmanschap goed gebruiken. Hij kon dat mooi overbrengen op een jongere generatie stukadoors als mijn zoon Berry en Maikel van Dinther die ons ook bij het binnenwerk helpt.” Van Dinther is erg blij dat hij bij dit project betrokken is geraakt. “Ik heb nu ruim 15 jaar mijn eigen bedrijf en werkte tot dusver vooral voor particulieren. Dat is meestal standaard vlak stukadoorswerk, maar ik doe ook decoratief stukwerk. Ik had ook al de nodige ervaring met restauratie klussen. Deze tak van sport vond ik zo interessant dat ik besloot de opleiding tot meester restauratiestukadoor te gaan volgen. Daar heb ik onder meer geleerd om met kalk en gips te boetseren en dat ging me best goed af. Hier doe ik alle restauratiewerkzaamheden, van ornamenten schoonmaken tot boetseren. Omdat er hier, op Reuversweerd, erg veel werk te verzetten is en ik ook het boetseren dus veel doe, merk ik dat ik steeds behendiger en beter wordt. Want zeker qua omvang en variatie is dit project wel écht next level.”

Honderden blaadjes

Elke kamer in het landhuis heeft zijn specifieke plafonddecoraties en elk onderdeel ervan hebben de stukadoors onder handen genomen. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillende grote middenornamenten met uitbundige florale versieringen, omringd door bladerkransen. Ruud en Berry Derksen en Maikel van Dinther hebben elk blaadje, bloempje en trosje in zijn handen gehad. “We hebben ze allemaal van het plafond gehaald en op de werkbank schoongemaakt. Verdwenen stukjes hebben we bijgeboetseerd. En door mallen en afgietsels te maken hebben we ontbrekende bladeren terug kunnen plaatsen.” Een titanenklus want verspreid over de verschillende kamers zijn de plafonds in Reuversweerd met honderden blaadjes opgesierd. En hoewel veel blaadjes destijds al prefab waren gemaakt, is de verscheidenheid aan loof in Reuversweerd enorm. Daar komt nog bij dat de stukadoors niet met chemische middelen mochten werken. “En stoom had geen effect; daarvoor was de oude kalk teveel versteend”, zegt Derksen. “We hebben hier dus alles met mesjes afgekrabd.”
Koof- en perklijsten werden ook schoongemaakt en gerepareerd. Daarvan waren hier en daar hele stukken verdwenen. Omdat ze in elke kamer net even een ander profiel hebben, moesten er aardig wat verschillende mallen worden gemaakt om de ontbrekende delen opnieuw te kunnen trekken.
In een enkele kamer verving stukadoorsbedrijf Gelderland ook nog het plafondveld tussen de kooflijsten. “Het riet was daar erg slecht, daar hebben we stucanet voor in de plaats gezet”, aldus Derksen.

Wederopbouw op de wand

Op de begane grond springt één ruimte eruit qua decoraties; de hal, direct achter de voorname entree. Op de overgangen van wand naar plafond zie je hier geen strakke geprofileerde kooflijsten maar grote acanthusbladeren. Er is wel weer een middenornament met heel veel blad maar wat hier vooral in het oog springt zijn de wandpanelen met panorama’s van de omgeving. ‘Zicht op Zutphen’ bijvoorbeeld. Helaas was het prachtige stucreliëf zwaar beschadigd, tijdens de beschieting in 1945 is er een granaat dwars doorheen gegaan. Een aantal gebouwen waaronder een van de kerktorens is weggevaagd, en ook een paardje was uit het landschap verdwenen. Jaap Poortvliet heeft het paneel hersteld. “In de keuken vond ik een tegel met een afbeelding van paard en wagen. De kans is groot dat dat precies hetzelfde beeld is als op het paneel, dus dat paardje heb ik als voorbeeld gebruikt om een nieuwe te boetseren.” Ook de ‘skyline’ van het oude Zutphen heeft hij nieuw geboetseerd.
Terwijl je aan het gerestaureerde wandpaneel ‘Zicht op Zutphen’ niet kunt zien dat er een nieuw paardje voor de wagen is gespannen, valt de wederopbouw van de stad wel goed op. Het is een bewuste keuze geweest om de vorm van het granaatgat te accentueren. Alle schade herstellen zodat er niets meer van te zien is, was een mogelijkheid geweest maar de impact die de Tweede Wereldoorlog op het landhuis heeft gehad, maakt wel een wezenlijk deel van de geschiedenis van Reuversweerd uit. Daarom hebben de opdrachtgever en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed een paar plekken in het monument aangewezen waar dat stuk historie zichtbaar blijft.

Omvangrijke puzzel

In het deel dat honderd jaar geleden is aangebouwd, is het verschil met de ‘oudbouw’ goed te zien. Hier geen weelderige stukdecoraties maar strakke plafonds met hooguit sobere holle kooflijsten en platte plinten. Geluk bij een ongeluk dat juist die plafonds het meest te lijden hebben gehad van de beschietingen. De stukadoors hebben ze grotendeels opnieuw moeten maken.
Ook op de verdieping zijn in de meeste ruimtes de decoraties wat minder prominent. Een uitzondering is het trappenhuis. Daar troffen de stukadoors een enkel hoekstuk en wat schamele restanten van een reusachtig en rijk versierd middenornament aan op het plafond. Aan de hand van die stukjes heeft Poortvliet het ornament gemaakt. “Er was een stuk van een cirkel, die kun je dan compleet maken”, legt hij uit. “En uit bestaande onderdelen van de ene kant van het ornament kun je wel afleiden hoe de andere kant eruit gezien moet hebben.” Het gereconstrueerde kunststuk is 1 meter breed en ruim 3,5 meter lang. Het bestaat uit negen delen die op een onderplaat worden bevestigd om in het plafond geplaatst te kunnen worden.

Klassiek en modern in één plafond

Voor één kamer waar helemaal geen stucdecoraties inzaten, kreeg Poortvliet het verzoek om een heel nieuw plafond te ontwerpen en maken. “Dat was interessant. Vaak zie je in de vier hoekstukken dat ze de seizoenen uitbeelden of dat ze persoonlijke dingen van de opdrachtgever bevatten, uitbeeldingen van werk of liefhebberijen bijvoorbeeld. Ik heb het er met de opdrachtgever over gehad wat voor dingen hij erin wilde. Het idee is om iets te doen met de beroepen van zijn vier kinderen.” Uiteraard bevat het ontwerp naast die eigentijdse onderdelen ook klassieke elementen. Daarvoor heeft de inmiddels 78-jarige meesterstukadoor zich laten inspireren door het stucwerk in het Schiedamse huis Nolet, die decoraties stammen uit dezelfde tijd als Reuversweerd. Zo heeft hij rondom de hoekstukken forse bladerguirlandes bedacht. In die kransen liggen de blaadjes dicht op en over elkaar. Naarmate ze overgaan in de perklijst, komen ze verder uit elkaar te liggen, wordt het een snoer met blaadjes. Een deel van het ontwerp heeft Poortvliet al geboetseerd en gegoten, en uitgestald op een tafel op de bouwplaats. “Voor veel mensen is het moeilijk om aan de hand van een tekening een goed beeld te krijgen van hoe het eruit ziet als het op het plafond zit”, legt hij uit. “Een tekening is zwart op wit én op schaal, dat kan heel druk overkomen. In het echt is het veel groter, is het wit op wit en zorgen licht en schaduw voor een veel rustiger beeld. Daarom is het handig om wat voorbeeldstukken te maken.” Mocht het ontwerp zo uitgevoerd worden, dan is er straks nóg een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van Reuversweerd te zien in het stucwerk.

=====

Tekst en fotografie: Klokhuys tekst en foto

Helemaal duidelijk is de geschiedenis van huis Vredenburg in Boven-Leeuwen niet, maar toen Ardie Bull het pand tien jaar geleden kocht, was wel helder als glas dat er veel herstelwerk nodig was om het in orde te krijgen. Vooral de gepleisterde gevel was er slecht aan toe. Meesterstukadoor Jan Hoskam uit Ammerzoden is twee jaar bezig geweest om alles weer heel en mooi te maken.

De locatie is geweldig, vlakbij de uiterwaarden van de Waal. Volgens de website www.rijksmonumenten.nl is de T-boederij daar in het derde kwart van de 19e eeuw gebouwd. De huidige eigenaar heeft het vermoeden dat de geschiedenis wel eens verder terug kan gaan. “Dit schijnt het jachthuis te zijn geweest dat bij kasteel Huijs Leeuwen hoorde. Dat zou kunnen want in de jachtkamer zitten muurschilderingen waarop 1622 staat.” Het gebouw zou dan dus minstens 4 eeuwen oud zijn. Er zijn echter ook verhalen dat het is gebouwd met het materiaal van het kasteel nadat dat was afgebroken. Die sloop gebeurde begin 19e eeuw. Dan moeten er dus complete stukken muur met de muurschilderingen zijn hergebruikt. Duurzaam, maar het maakt het wel verwarrend. Ook de bevindingen van meesterstukadoor Jan Hoskam tijdens zijn werk aan de gevel geven geen uitsluitsel. “Aan de voegen en doordat het niet in verband is gemetseld kun je zien dat het geen schoon metselwerk is geweest. Het moet dus wel vanaf het begin gestukadoord zijn geweest, maar er zat een zware cement op de gevel dus dat kan er nooit 400 jaar geleden zijn opgezet.” Zeker is in ieder geval dat met het gebruik van de cementmortel een klassieke fout is gemaakt want de bakstenen waarop hij is aangebracht, zijn erg zacht. Het is een combinatie die vroeg of laat gegarandeerd voor problemen zorgt. Hier was het echter niet de enige reden dat het gevelstucwerk er zo slecht aan toe was.

Vocht, verzakkingen en mest

Hoe mooi de locatie achter de Waaldijk ook is, de grond rondom het monumentale pand is erg nat. “Het eerste dat we hebben gedaan toen we het hadden gekocht is een vijver graven om het water kwijt te kunnen. En we hebben ook grindkoffers langs de gevels gemaakt”, zegt eigenaar Bull. “Tegen de voorgevel aan lagen tegels, in cement. Het water bleef daar staan waardoor de gevel drijfnat was geworden.”
Ander probleem was de verzakking van de woning. “De voorgevel is 20 meter lang, daardoor viel het eerst helemaal niet op hoe scheef het pand staat”, zegt Hoskam. “Toen de steiger was geplaatst, werd dat wel duidelijk. Aan de ene kant zaten we 20 cm onder de dakrand, aan de andere kant zaten we er zowat tegenaan, en dat terwijl de steiger toch echt waterpas was gezet!” Door die verzakking waren de muurankers die door de gevel in de vloerbalken staken, de gevel in getrokken.
En dan waren er nog de stallen aan de achterkant van het pand. Daar is jarenlang mest in opgeslagen geweest. Waar dat tegen de gevels aan heeft gelegen, heeft dat voor een enorme indringing van zouten en nitraten gezorgd.
Alles bij elkaar genoeg om zowel het pleisterwerk als de lijsten, de schijnvoegen, de gefrijnde plinten en de voetstukken in die plinten en het metselwerk zelf serieus te beschadigen.

Alleskunner

Hoskam begon in 2017 aan het herstelwerk. In eerste instantie was de vraag of hij de schade kon repareren maar daarvoor bleek het al snel te slecht, het stucwerk moest grotendeels vervangen worden. Omdat hij graag met ParexLanko producten werkt, nam de stukadoor contact op met Peter Boogaard, destijds leverancier van de Franse kalkproducten. Vanwege de grote vochtproblemen, luidde het advies om de saneermortel Parlumiere STH te gebruiken. Het is een materiaal op basis van 51% luchtkalk met puzzolane toevoegingen, aldus Boogaard. “Door die toeslagmaterialen bindt de STH sneller af en dat is wel zo prettig met buitenwerk. Pure luchtkalk heeft namelijk wel een week of 6 tot 7 nodig voor het hard is.”
Bepalend voor het advies was vooral dat de STH over een bestaande raaplaag heen kan, onder het maaiveld kan worden toegepast en een bufferend vermogen heeft. Allemaal zaken die hier aan de orde waren, al waren niet voor elke muur ál die eigenschappen nodig. “Je kunt wel met allerlei verschillende materialen gaan werken maar dat maakt het er niet makkelijker op”, licht Boogaard de keuze toe om het bij één product te houden.

Zoutprobleem opgelost

Voordat de saneerpleister werd aangebracht, moesten er wat maatregelen worden genomen tegen de oorzaken van de schade. Zo vereiste het zoutprobleem bij de stalmuren een sluitende oplossing. Hoskam gebruikte daar onder meer Technicure CS voor. “Dat materiaal zorgt ervoor dat de zouten niet meer oplossen in water en met het vocht mee omhoog de muur in kunnen trekken”, legt hij uit. De stukadoor heeft flink in de muur moeten boren om het materiaal te kunnen injecteren, om de 20 cm is onder een hoek van 45 graden een gat van 15 cm diep gemaakt waar het materiaal in is gegoten.
De Technicure legt weliswaar de zouttoevoer naar boven aan banden, het zout dat al ín de muur zit, moet er nog wel uit. Daarvoor komt de bufferende werking van de ParexLanko STH goed van pas. “Vocht dat in de gevel zit, kan door de kalk naar buiten, het zout blijft in die raaplaag achter”, legt Boogaard uit. “Daar kan het materiaal tegen, het gaat niet kapot; ook niet als het vol zit. Dan komt het zout naar buiten en veeg je het gewoon van de muur af.” Het zal wel even duren voordat dat nodig is want de bufferende laag is 3 cm dik.

Flexibel ingepakt

Bij de gevel van het voorhuis waren het met name de muurankers die voor sluimerend gevaar zorgden. Ze zijn vrijgekapt, schoongemaakt en van roest ontdaan. Vervolgens zijn ze ingespoten met Hammerite en behandeld met Flexim, een flexibele rubberachtige pasta. “De ankers zitten immers in de houten balklagen en hout beweegt altijd”, legt Hoskam uit. “Die ankers bewegen dan gewoon mee. Doe je niets om dat op te vangen, dan heb je grote kans dat het stucwerk er op een gegeven moment weer afklapt.”
Na de behandeling van de muurankers zijn de gaten dichtgemaakt met de STH waar voor de zekerheid toch ook nog wapeningsgaas in is verwerkt. Hoskam heeft vervolgens de hele gevel voorgesmeerd met STH waarin ook nog eens een wapeningsgaas is opgenomen. Nadat de schijnvoegen in blokverband waren teruggebracht, zijn alle vakken afgeschuurd met de saneermortel. Een aantal ankers is niet meer te zien. Ze waren door de verzakking de muur ingetrokken en zitten nu achter de nieuwe stuclaag.

Waterpas is scheef

Het zijn vooral de schijnvoegen die van de gevel een bijzondere verschijning maken; smalle ronde lijsten met een groef erin. “Je komt dit niet vaak tegen, en al helemaal niet in blokverband”, zegt Hoskam. Hij trok de lijsten ter plekke op de gevel. De uitdaging daarbij was vooral de verzakking van de gevel. “Want wat moet je aanhouden?” schetst de stukadoor. “Als je ze waterpas zet dan ziet het er niet uit.” Uiteindelijk is hij uitgegaan van de vensterbanken en van de lijstjes die hij op de zijgevel maakte. Omdat die gevel niet zo ernstig verzakt was konden ze daar wel waterpas worden gezet.
De schijnvoegen maakte Hoskam met Artopierre, een luchtkalk van ParexLanko. Hij zette steeds op de ene dag een aantal lengtes op en trok die iets dikker dan hij ze eigenlijk wilde hebben. Dat werk dekte hij af met plastic. De volgende dag was het dan stijf genoeg om de lijstjes met een malletje terug te krabben naar de juiste dikte en de voeg erin te maken. Dat levert een strakker resultaat op dan wanneer dat meteen al de eerste dag gebeurt.

Het betere imitatiewerk

Bij het kamwerk van de plint ging hij ook zo te werk, dus de eerste dag de Artopierre opzetten, afdekken en de volgende dag met de kam de groefjes erin trekken. “Zo krijg je meer het effect van echt frijnwerk dan wanneer je het eerder kamt.” Het kammen is immers een imitatie van gefrijnd natuursteen. “Vroeger deden ze dit nog anders”, voegt Boogaard toe. “Dan smeerde de stukadoor een dikke laag cement en kwam een aantal weken later de steenhouwer om het frijnwerk erin te kappen.” 
Hoskam ontdekte dat het kamwerk achter de basementen van de pilasters doorloopt. “Die moeten er origineel dus niet hebben gezeten maar er later op zijn gemaakt”, concludeert hij. Diverse van die voetstukken waren eveneens flink beschadigd en moesten door de stukadoor worden hersteld. “Ik heb mallen gemaakt van de delen die weg waren, met Mortier Pierre nieuwe stukken gemaakt en daarmee de boel weer heel gemaakt.”

Waardering voor de vakman

Waar vooraf de hoop was om voor Kerstmis 2017 klaar te zijn, is Hoskam, in fases, tot in 2019 bezig geweest met de restauratie van de gevel. Het heeft vervolgens nog tot eind 2021 geduurd voor het geschilderd was. “Ik heb nog niet eens alles laten schilderen”, zegt eigenaar Bull. “Het loopt allemaal behoorlijk in de papieren dus het lukt gewoon niet om het allemaal in één keer te doen. Ik doe dus ieder jaar iets.” Het doel is immers wel om het monumentale pand helemaal op orde te brengen. En om het goed te doen. “Daarom ben ik ook zo blij met zo’n vakman als Jan. En daarom is het ook geschilderd met de verf die hij heeft geadviseerd. Anders kun je het net zo goed niet doen.”

=====

 

Tekst: Klokhuys tekst en foto
Fotografie: Jan Hoskam, Klokhuys tekst en foto

Elkaar de tent uit pesten is waar het om draaide in de jaren tachtig film Schatjes! Toen dit jaar aan de gevel van de villa waar de film is opgenomen het stucwerk moest worden opgeknapt, bleek ook het pand zelf nog wat streken in huis te hebben. Gedegen onderzoek, materiaalkennis en vakmanschap zorgden voor een ‘happy end’.

Meer dan een miljoen bezoekers trok de film Schatjes! Dat maakt de film van regisseur Ruud van Hemert een van de succesvolste Nederlandse speelfilms uit de jaren tachtig; alleen Flodder, Ciske de Rat en Spetters trokken in dat decennium meer mensen naar de bioscoop. Schatjes gaat over een disfunctioneel gezin van vier kinderen en hun vader en moeder die elkaar het leven zuur maken met steeds heftiger pesterijen. De zaak loopt behoorlijk uit de hand en aan het eind van de film ligt de woning van het gezin, een fraaie witte villa, grotendeels in puin. Zo leek dat tenminste op het witte doek; anno nu staat de in 1921 gebouwde villa nog steeds op zijn plek in Breda en ziet hij er zelfs beter uit dan ooit. Het ingrijpende gevelherstel heeft bijgedragen aan het terugbrengen van het huis in de oude glorie.

Overzichtelijke herstelklus

Toen de huidige bewoners in 2015 de beroemde villa kochten, zaten er wel wat scheuren in het pleisterwerk maar was er nog geen reden om dat aan te pakken. Na een paar jaar was de tijd daar wel rijp voor. Stukadoorsbedrijf Van Baal uit Rijsbergen en schildersbedrijf Van Boxtel uit Bavel werden ingeschakeld om de gevel weer netjes te maken.
“Als ik een buitengevel moet doen dan haal ik altijd Benno Sanderink van leverancier SLP erbij voor een advies”, zegt Hans van Baal, directeur/eigenaar van stukadoorsbedrijf Van Baal. Dat was in december 2019, herinnert Sanderink zich. “De hechting van stucwerk controleer je door er op te kloppen”, zegt hij over zijn aanpak. “Als het hol klinkt dan zit het los en moet het verwijderd worden. Mijn inschatting was dat het om zo’n 15 tot 20 % van het stucwerk ging.” Zijn advies was om dat weg te halen en van het overblijvende deel alle verf te verwijderen. Daarna zou dan, na het aanhelen van de kale plekken, over de gehele gevel een dun stuclaagje compleet met wapeningsgaas moeten worden aangebracht waarna het geheel kon worden afgeschuurd. Omdat het bestaande stucwerk met een keiharde cementmortel was gedaan, adviseerde SLP voor de herstelwerkzaamheden eveneens cementgebonden materialen te gebruiken.

Vervelende ontdekkingen

Tijdens het verwijderen van het loszittende stucwerk en de verflagen kwam Van Baal er achter dat 15 tot 20% een erg optimistische inschatting was geweest; het ging eerder om bijna de helft van het stucwerk dat los zat. Of los leek te zitten. “Het zat zelfs los op de plekken waar het vast zat”, zegt Van Baal cryptisch. “Dat klinkt gek maar er waren plekken die hol klonken als we er op klopten, maar waar we de stuclaag met geen mogelijkheid van de ondergrond afkregen!”
De gevel had nog een verrassing in petto. Bij het verwijderen van verf en loszittend stucwerk in twee van de gevelpunten, stuitten de stukadoors op hout. Het bleken de balken te zijn van vakwerk met metselstenen als vulling. Die gevelvakken zijn op enig moment in het honderdjarig bestaan van de villa ook gepleisterd, over steen en hout heen. “Er is destijds een soort gaas op het hout gespijkerd waar overheen is gestukadoord”, zegt Van Baal. “Bij de balken hing de mortel dus aan het gaas terwijl het tussen de balken vastzat aan de stenen.”
Omdat de situatie behoorlijk anders was dan aanvankelijk werd gedacht, was nieuw onderzoek door de leverancier nodig. Technisch Bureau Afbouw werd gevraagd om mee te kijken en te denken én om tussentijdse kwaliteitscontroles uit te voeren. “Ik heb geen enkele ervaring met stucwerk; daarom vond ik het belangrijk om ook een onafhankelijke partij te laten meekijken”, geeft de bewoner aan. En terecht, de hele operatie bleek niet alleen een stuk omvangrijker maar ook kostbaarder te worden dan vooraf gedacht.

Van cement naar traskalk

Nu delen van het stucwerk waren verwijderd, en door destructief onderzoek, werd duidelijk dat de gevel verschillende soorten metselwerk bevat. De hoofdmoot is echter een tamelijk zachte baksteen die met een kalkmortel is gemetseld en gevoegd. “Dat verklaart het holle geluid bij stucwerk dat toch muurvast zit”, zegt Sanderink. “Kalk vreet zich niet vast in de metselsteen zoals cement doet. Op sommige plekken zaten de stenen dus niet meer stevig aan elkaar vast, terwijl het stucwerk nog wel aan de stenen hechtte. Als je daar op tikte, dan klonk het hol maar het was dus het metselwerk dat los zat, en niet het stucwerk.” Volgens de leverancier en TBA zou het het beste zijn om ál het oude stucwerk te vervangen, maar doordat dat op sommige plekken zó goed vastzit aan de ondergrond, zou dat teveel schade aan de metselstenen opleveren. Op grote schaal repareren was dus het devies. Vanwege de zachte metselsteen en het kalkvoegwerk was het geen goed idee om dat met de eerder geadviseerde cementmortel te doen. Hard stucwerk op een zachte ondergrond is immers vragen om problemen. In het nieuwe advies zijn daarom een traskalkmortel en een trasschuurmortel opgenomen.
Voor er echter überhaupt aan stukadoren gedacht kon worden, moest er nog wel wat aan de constructieve scheuren in de gevel worden gedaan. Ed van der Plas, technisch adviseur bij TBA, gaf aan waar metselwerk verwijderd en opnieuw ingeboet moest worden en waar epoxymortel en spiraalankers ervoor moeten zorgen dat de boel niet opnieuw gaat scheuren.

Schatjes!-beeld intact houden

De vakwerk gevelvlakken vormden een uitdaging op zich. Door de scheuren in het stucwerk was er water in de ondergrond gekomen waardoor op sommige plaatsen het hout was aangetast. Dat moest hoe dan ook worden vervangen. De vraag was vervolgens hoe die geveldelen verder aan te pakken, stukadoren op hout is immers ‘tricky’. Een mogelijkheid was om het vakwerk in het zicht te laten. Voor de bewoners was dat echter geen optie. “In Zuid-Limburg, met soortgelijke huizen eromheen, past zo’n vakwerkhuis prima, maar in Breda is het toch een beetje gek. En ook al is het vroeger misschien wel zo geweest, het zou dan niet meer de villa zijn die wij gekocht hebben en ook niet de villa die de mensen kennen van de film. Het is toch een landmark in de omgeving en dan moet je naar mijn mening de uitstraling niet veranderen.” Toch maar weer stukadoren dus, alleen dan wel zo dat er niet weer schade zou ontstaan. Op advies van SLP werden er eerst brede stroken gepuntlast rvs Casanet gespannen over de houten balken. Anders dan destijds was gedaan, gebruikte de stukadoor afstandhouders en ruim voldoende overlap over de stenen en de bestaande raaplaag. Het Casanet werd met schroeven en pluggen goed vastgezet aan de verschillende ondergronden. Vervolgens is het aansluitend op het bestaande stucwerk volgesmeerd met een lichtgewicht kalktrasmortel, de SLP LPM 10 light.

Ouderwets goed

Sanderink legt zijn advies uit: “Wanneer mortel door de zon warm wordt, dan kan het die warmte beter afgeven aan een stenen ondergrond dan aan hout. Mortel op hout wordt dus warmer en zet dus sneller uit dan mortel op steen. Heb je die ondergronden naast elkaar, zoals hier, dan krijg je spanningsverschiillen en scheuren in het stucwerk bij de aansluiting van hout en steen. Doordat het gaas nu niet alleen over het hout maar ook over de steen en zelfs de oude raaplaag is aangebracht, verdeel je er veel beter de spanning mee en wordt de kans op scheuren aanzienlijk kleiner.” De keuze voor het stalen Casanet in plaats van een hedendaagse glasvezelwapening maakte Sanderink op aangeven van zijn oude stucleermeester Hans Geerken. “Van hem heb ik geleerd dat een kunststof wapeningsweefsel vrijwel geen warmte opneemt. Staal doet dat wel en kan daardoor een beetje mee uitzetten met de mortel wanneer daar de zon opstaat.” Evengoed is er wel hedendaags wapeningsweefsel toegepast. Over de hele gevel is namelijk een mortelweefsellaag aangebracht; een kalktrasmortel met de grofmazige wapening ingebed. Als laatste brachten de stukadoors met kalktrasschuurmortel SLP KCD-05 over de gehele gevel nog een dun schuurlaagje aan als afwerking.

Een tikje dikker

“Meer dan dit kun je niet doen”, zegt technisch adviseur Van der Plas over het gevelherstel. “Ja, je zou er een buitengevelisolatiesysteem op kunnen aanbrengen maar dan haal je het karakter van het pand weg.” De oplossing die nu is gekozen heeft ook wel iets met het uiterlijk gedaan. Met de oorspronkelijke aanpak zou erin totaal 3 tot 4 mm op de oude stuclaag zijn gekomen, nu is dat wel 1,5 cm geworden. Hier en daar is dat te zien aan wat details. De muurankers die voorheen op de witte gevel lagen, zijn nu grotendeels verzonken in het dikkere pleisterwerk. Onvermijdelijk, ze konden immers niet even worden verwijderd en na het stukadoren weer worden teruggeplaatst zoals wel met de zwarte duimen van de luiken is gedaan. Hetzelfde probleem dreigde bij de natuurstenen raamdorpels die nauwelijks overstek hadden. Die zijn echter wel verwijderd en vervangen door diepere exemplaren die precies in de wat opgedikte gevel passen. Het zou een mooie gelegenheid geweest om ze nu wel voldoende overstek te geven maar omdat dat het beeld van de gevel te veel zou veranderen, heeft de opdrachtgever daar van afgezien. Hij is tevreden met het eindresultaat. “Het ziet er heel netjes uit”, vindt hij. Ook over de inzet van stukadoor, leverancier en TBA is hij tevreden. “Het was een grote renovatie en doordat er dingen naar voren kwamen die we niet wisten, kwam er nog meer bij. Het was voor ons geen vraag of we dat dan wel moesten doen, we wilden dit gewoon goed aanpakken. Alleen is dat wel een hele investering en dan wil je graag zekerheid en garanties. Daarom vond ik het belangrijk dat je niet alleen een stukadoor hebt die goed werkt en weet wat hij doet en een professionele leverancier die meedenkt over de juiste materialen, maar ook een onafhankelijke deskundige als TBA die meedenkt, mee-adviseert en tussentijds komt controleren of het werk inderdaad volgens het advies wordt uitgevoerd.”

=====

Tekst: Klokhuys tekst en foto
Fotografie: Ed van der Plas, Klokhuys tekst en foto

Firma Silberling & Zn. maakte eind 19e eeuw ornamenteel stucwerk bereikbaar voor een groot publiek met een grote collectie prefab lijsten en ornamenten. Niet zelden zijn daardoor identieke stukken in verschillende panden door het land terug te vinden maar soms stuit een fortuinlijke stukadoor op een zeldzame Silberlingparel. Restauratiestukadoor René van Olphen had die mazzel, in een landhuis in Twente.

De woning waar de Meesterststukadoor uit Nijverdal tegen het unieke plafond aanliep is relatief jong. Rond 1900 was het nog het kantoorgedeelte van een textielfabriek, vervolgens was het een korte periode boerderij, tot het in 1925 verbouwd werd tot landhuis, compleet met een parkachtige tuin. In die vorm is het altijd gebruikt gebleven maar garantie voor deugdelijk onderhoud heeft dat niet gegeven. Toen de huidige eigenaar het landhuis in 2017 kocht, was het wel aan een grondige renovatie toe. Het pand was nauwelijks geïsoleerd en er waren op veel plaatsen lekkages. Om het bewoonbaar te maken moest het van A tot Z worden aangepakt, te beginnen met de vervanging van het dak. Maar er zaten ook interessante karakteristieke onderdelen in het huis; stucplafonds met lijsten en ornamenten, houten balken plafonds, houten lambrisering, een monumentale haard met natuursteen schouw bijvoorbeeld. Er moesten keuzes worden gemaakt; wat te doen met die monumentale elementen? “Je kunt het natuurlijk allemaal strak maken maar dan is deel van de charme weg en dat was nou juist waar ik op gevallen ben, waardoor we het hebben gekocht”, zegt de eigenaar. “Ik wilde dus het liefst zo dicht mogelijk tegen het oude aanblijven terwijl mijn vrouw meer van modern houdt”, zegt de eigenaar. “We hebben er voor gekozen om de basis klassiek te houden en modern te maken wat later weer ongedaan gemaakt kan worden. Zo hebben we de lambrisering in de leefruimtes verwijderd, die maakte het voor ons te zwaar en te donker. Maar in één kamer hebben we hem laten zitten. Mocht een volgende bewoner de woning terug willen brengen naar de oorspronkelijke staat, dan is er in ieder geval nog een voorbeeld van de lambrisering”, geeft hij een voorbeeld van de aanpak.

DHZ onder begeleiding

Kiezen om bepaalde originele onderdelen te behouden is één ding, daarna komt de vraag hoe je dat dan doet, zeker als ze in niet al te beste staat meer zijn. De zandsteen schouw bijvoorbeeld was door een vorige bewoner geverfd. “Wil je al die dingen écht opknappen dan heb je vaklui nodig en dat is niet gemakkelijk, hebben we gemerkt. Als leek denk je bijvoorbeeld dat een stukadoor ook een plafond kan restaureren maar dat is niet zo, daar heb je een specialist voor nodig. En dat geldt ook voor zo’n houten balkenplafond. Daar komt bij dat niet elke vakman die je vindt staat te springen om ook het rotwerk te doen, zoals de kalkverf van de zandsteen schouw schuren. Veel van die dingen hebben we daarom zelf gedaan, nadat we ons goed hadden laten informeren hoe dat moest.” Zo is het ook gegaan met de geornamenteerde stucplafonds. Een ervan, in een gang, had erg veel te lijden gehad van lekkages vanuit de bovengelegen badkamers. De nieuwe eigenaren besloten te proberen iemand te vinden die het plafond kon redden. Ze kwamen bij restauratiestukadoor Van Olphen uit. Veel viel er niet meer te herstellen en omdat er toch ook nog het nodige aan de leidingen moest worden gedaan om nieuwe lekkages te voorkomen, werd besloten het plafond te verwijderen en later terug te plaatsen. Van een aantal elementen maakte Van Olphen afdrukken om er mallen van te kunnen maken en vervolgens hebben de bewoners het plafond gesloopt. De restauratiestukadoor is blij dat hij er bijtijds bij is gehaald. “Ik maak ook wel mee dat mensen alles er al uit hebben gemept wanneer ik kom. Een leek weet nu eenmaal niet wat je weg kunt halen en wat je moet behouden om het weer terug te kunnen brengen.”

Briefje uit het verleden

Het zou echt zonde zijn geweest als de stucplafonds waren verdwenen want ze zijn zonder meer bijzonder. Volgens Van Olphen is het Louis XVI, een stijl die voornamelijk werd toegepast in het vierde kwart van de 18e eeuw. “In een huis van 1925 is dat niet gebruikelijk. Dan verwacht je meer iets van Art Deco of Jugendstil.” Hoewel het bedrijf rond die tijd ophield te bestaan, vermoedde de restauratiestukadoor dat het prefabstukken van Silberling & Zn zijn geweest. “Ik was ze alleen nog niet eerder tegengekomen en de collega’s waar ik veel mee samenwerk ook niet.” Het bleek wel degelijk uit de collectie van het vermaarde bedrijf uit Amsterdam te komen. De nieuwe bewoner had een hoop bouwdocumentatie uit de afgelopen eeuw, waaronder een briefje uit 1925 van Silberling & Zn. met tekeningen van het profiel van de lijsten en uitleg voor de stukadoor hoe een en ander op het plafond aan te brengen. Ook vond Van Olphen de stukken terug in de catalogus. Die aanwijzingen uit 1925 had de Meesterstukadoor niet nodig. Het nieuwe plafond in de gang is gemaakt op een Stucanet pleisterdrager. De decoraties bestaan uit diverse geprofileerde perklijsten, inlegwerk, florale hoekstukken en bloemenguirlandes. Alle onderdelen zijn nieuw gemaakt aan de hand van het originele plafond. Van Olphen waakte er wel voor om die originele stukken niet eerst helemaal te reinigen. “Als je alle verflagen eraf haalt dan krijg je heel scherpe stukken. Je kunt dan heel goed zien dat het nieuw is. Nu lijkt het alsof dit nog het oude plafond is.”

Nieuw klassiek

In de woonkamer waren twee vergelijkbare Silberlingplafonds gemaakt. Verschil met de gang is hier vooral de vorm, en in de woonkamer zijn twee grote centrale ornamenten aangebracht en tussen de perklijsten hier en daar nog wat bescheiden decoraties. Deze plafonds waren in veel betere staat dan dat in de gang; Van Olphen heeft hier wat scheuren gerepareerd, op een paar plekken het plafond gefixeerd en vooral de boel gereinigd. “Ook hier heb ik de verflagen laten zitten omdat het er anders te nieuw zou gaan uitzien. Er zat ook niet veel verf op, hooguit twee lagen dus alles zag er nog redelijk scherp uit.” Van een van de twee identieke middenornamenten in de woonkamer maakte hij een afdruk; voor de eigen collectie Silberingmallen én om te gebruiken voor een nieuw klassiek plafond in de eetkamer van de woning. “Hier zat origineel eenzelfde houten balkenplafond als we in een van de andere kamers hebben behouden”, zegt de bewoner. “Deze kamer was echter aan de donkere kant en om dan ook nog zo’n donker houten plafond te hebben leek ons niet zo’n goed idee.” Een stucplafond zou het veel lichter maken maar dan moest het natuurlijk wel een stijlplafond worden met lijsten en ornamenten. Het is vrijwel een kopie van de plafonds in de woonkamer geworden, al zijn ook hier de decoraties tussen de perklijsten achterwege gebleven.

Puzzel op het plafond

“Het was een enorme puzzel om dit te maken”, zegt Van Olphen. Hij doelt op de indeling van het plafond; symmetrie was namelijk heel belangrijk voor de bewoners. De lijsten waren niet zo ingewikkeld, die kon hij zo lang maken als nodig was. Ook de laurierblaadjes waarmee de buitenste perklijst is ingelegd, leverden niet zoveel hoofdbrekens op. “Die kun je doorzagen en wat langer of korter maken. Maar de guirlandes was een ander verhaal. Die zijn niet uit te rekken dus je moet werken met de vaste maat die ze hebben. Maar je moet wel zorgen dat je in de hoeken goed uitkomt, dat er niet net een stuk af moet of dat hij juist tekort is.” En dan was er ook nog het middenornament; dat moest precies midden in het veld komen maar ook middenin de ruimte. Extra complicerende factor was het wandmeubel dat nog in de ruimte moest komen, van vloer tot plafond. Daar moest hij wel rekening mee houden bij het bepalen op welke afstand van de wand de lijsten moesten komen. De restauratiestukadoor tekende alles op de grond uit op een stucloper. Toen het naar tevredenheid was en hij het op het plafond wilde overzetten bleek het ineens toch niet te passen. “De wanden stonden 3 cm uit het lood”, verzucht hij. Uiteindelijk is het goed gelukt en zijn zowel de bewoners als de restauratiestukadoor zelf tevreden met het eindresultaat. En dan niet alleen de indeling maar ook hoe het er verder uitziet. “Het middenornament is een kopie van het ornament van de woonkamer, compleet met deukjes en bobbeltjes” zegt Van Olphen. “En doordat ik de lijsten op het plafond heb getrokken, zijn ze niet zo strak als wanneer ik het op de werkbank had gedaan. Daardoor ziet het er allemaal uit alsof het er altijd heeft gezeten terwijl het een compleet nieuw plafond is.” De eigenaar van het landhuis beaamt dat. “Als mensen dit zien dan zeggen ze vaak wat goed dat je dit hebt weten te behouden! ”

=====

Tekst: Klokhuys tekst en foto’s
Fotografie: fotografie: Klokhuys tekst en foto’s, Lambert de Jong

Schrijf je nu ook in voor onze nieuwsbrief!