Blikvanger in de Grote Kerk in Harderwijk zijn zonder meer de eeuwenoude schilderingen op de gewelven en de kolommen. Door de scheuren en zettingen in de constructie dreigden ze echter verloren te gaan. OUOU (Bouwhuis en Journée) werd ingeschakeld om de kunstschatten te redden. Omdat het conserveren van de fraaie afbeeldingen begint bij de ondergrond, het herstel van het pleisterwerk, betrokken zij in hun team onder andere restauratiestukadoor Daniel Oudman.

Geen gebouw wordt eeuwen oud zonder rampspoed mee te maken. De Grote Kerk in Harderwijk is geen uitzondering, zo blijkt uit een blik op de geschiedenis van de kruisbasiliek. De oorsprong ervan gaat terug tot de 14e eeuw waarin binnen de stadsmuren een Mariakapel werd gebouwd. In de 15e eeuw werd die toen nog bescheiden kapel vergroot, om als kerk dienst te kunnen doen. Er werden ondermeer, in gotische stijl, een koor met kooromgang, een transept en een toren toegevoegd. De grote brand in 1503 legde vrijwel de gehele stad Harderwijk in as. De kerk bleef overeind, maar raakte wel zwaar beschadigd; zo ging de bekapping verloren. Na het herstel, dat zo’n zestig jaar in beslag nam, werden de gewelven beschilderd. Dat was rond 1562. Lang konden de Rooms-Katholieke kerkgangers niet genieten van de kunstwerken die Ewolt van Delft had gemaakt; tijdens de beeldenstorm van 1566 bleven ze nog wel gespaard, maar een aantal jaren later werden ze alsnog wit gekalkt. Het grootste drama vond twee eeuwen later plaats, toen de 70 meter hoge toren instortte en daarbij ook het halve schip verwoestte. Ze werden niet herbouwd, het overgebleven deel van het schip werd simpelweg afgesloten met een nieuwe gevel.
Volgens restauratiestukadoor Daniel Oudman hebben de gebeurtenissen in het verleden er aan bijgedragen dat de kerk de nodige mankementen vertoont. “Het stucwerk in de gewelven heeft aardig wat te lijden gehad van de grote hoeveelheid zout in de ondergrond. Dat kan erin zijn gekomen doordat er destijds bij de grote brand werd geblust met zeewater. De kerk staat nu immers vlakbij het IJsselmeer, maar in 1503 was dat nog de Zuiderzee.” Ook heeft de kerk diverse keren te maken gehad met overstromingen, de laatste keer met de Zuiderzeevloed in 1916. Op de gevel van de kerk staat nog aangegeven hoe hoog het zeewater in het verleden is gekomen.

Schade door cement

Een deel van de schades komt ook voort uit de manier waarop de kerk is gebouwd, zegt Oudman. “Bij zo’n gotische kerk heb je kruisgewelven. De dakconstructie is heel zwaar, daarvoor zie je bij dergelijke kerken aan de buitenkant steunberen en luchtbogen, die zorgen ervoor dat de muren niet naar buiten worden gedrukt. Hier zijn die steunberen wat minder breed dan gebruikelijk, er moest namelijk voldoende ruimte rondom de kerk blijven om er met karren langs te kunnen. Gevolg van de gebrekkige ondersteuning is dat er behoorlijk forse scheuren in de constructie zijn ontstaan.” Om erger te voorkomen, zijn er bij een eerdere restauratie, in de jaren zeventig van de vorig eeuw, trekstangen aangebracht om de wanden bij elkaar te houden. Bij die restauratie kwamen ook de schilderingen aan het licht die eeuwenlang achter dikke lagen kalkverf verborgen waren geweest. Juist die kalkverf heeft ervoor gezorgd dat de schilderingen in veel betere staat waren dan wanneer ze vier eeuwen lang aan de lucht blootgesteld waren geweest. Bij de restauratie van de schilderingen en het pleisterwerk, werd echter een cruciale fout gemaakt die voor veel nieuwe schade heeft gezorgd; de ondergrond die in de 16e eeuw met kalk is gemaakt, is hersteld of aangeheeld met een mortel van hydraulische kalk en cement, en ook bij het herstel van het metselwerk is een specie met cement gebruikt. “Het is wel logisch dat in de vorige eeuw bij restauraties vaak met cement werd gewerkt, dat werkte lekker snel”, zegt Oudman. “Inmiddels weten we echter dat het niet goed is om op een zachte kalkafwerking een harde cement aan te brengen; je krijgt dan namelijk altijd scheuren. Kalk en cement reageren heel verschillend op schommelingen in vocht en temperatuur, op werking in de ondergrond.”

Leisteentjes, net als vroeger

Inderdaad waren er veel scheuren in de schilderingen en de bepleistering te zien toen Oudman in 2018 door OUOU, Aafje Bouwhuis en Nanon Journée, bij het restauratieteam werd betrokken. “Bij het herstellen en behouden van muurschilderingen is het herstel van stucwerk een van de belangrijkste werkzaamheden”, verklaart Oudman waarom hij als stukadoor aan de restauratie van muurschilderingen meewerkte. Vaak gaat de Groninger nog een stapje verder dan alleen het herstel van pleisterlagen; ook scheuren in de constructie en ondeskundig uitgevoerde eerdere restauraties neemt hij onderhanden. Zo ook in Harderwijk. “De oude constructieve scheuren waren wel goed verholpen, maar dus met een te harde mortel. Daarna zijn er weer nieuwe schades ontstaan. Doe je daar niets aan, dan is de kans groot dat ze weer voor nieuw schades zorgen.” Oudman legt uit hoe hij de scheuren in het onbeschilderde pleisterwerk heeft aangepakt. “De meeste scheuren zaten in de voegen van het metselwerk. Die heb ik opengekrabd en er steeds om de 30 centimeter een houten wigje in geslagen. Dat is ter ondersteuning, je wilt immers niet een meterslange scheur van 2 centimeter breed helemaal openkrabben zonder te voorkomen dat de boel gaat verzakken; zeker niet op 30 meter hoogte.” Zodra hij zo’n scheur over een meter of drie had opengekrabd en gestabiliseerd, kon hij hem inboeten met een zelf gemaakte mortel van luchtkalk en grof zand. Als de scheuren erg breed en diep waren, heeft hij ze ook nog opgevuld met stukjes leisteen. “Ik ben dat wel bij andere restauraties tegengekomen en dat zag er altijd goed uit. Dus als ze dat vroeger deden en het werkte goed, waarom zou je dat dan nu niet ook zo doen?”

Niet zomaar zand

Een paar dagen na het inboeten kon Oudman de wigjes verwijderen en de eerste mortellaag aanbrengen. De ene keer deed hij dat met dezelfde mortel als hij voor het inboeten gebruikte, de andere keer maakte hij een mortel met wat minder of wat minder grof zand. “Hoe breder de scheur was, des te meer of des te grover zand we voor de mortel gebruikten”, legt hij uit. “Je moet daarbij wel uitkijken dat de mortel flexibel genoeg blijft want als hij te sterk wordt, dan krijg je hetzelfde effect als met een cementmortel. Bij herstel moet je er gewoon voor zorgen dat je het nieuwe altijd zwakker maakt dan het oude, en niet harder.” Voor de afwerking gebruikte Oudman ook een traditionele kalk/zand-mortel, maar dan wel met fijner zand. “Dat geeft een mooie basis voor de kalkverf die er daarna opgaat.”
De grofheid van het zand is niet het enige waar stukadoor rekening mee moet houden wanneer hij zelf de traditionele mortels maakt, ook het soort zand speelt een rol. “Je kijkt bijvoorbeeld naar de dikte van het bestaande pleisterwerk. Verder speelt de locatie waar je werkt een rol. Voor een gebouw dat eeuwen geleden is gebouwd, zullen ze toch voornamelijk materialen uit de omgeving hebben gebruikt. En in Borne in de Achterhoek heb je ander zand dan in Oene op de Veluwe, en bij Harderwijk is het ook weer anders. Al denk ik dat ze vroeger wel al slim genoeg waren om niet met zout zand van het strand te werken.” Het is ook weer niet zo dat de restauratoren voor hun mortels het zand met een schepje uit de omgeving halen. Het mooiste is scherp zand uit de steengroeves, maar meestal wordt het rivierzand of metselzand dat qua soort het beste past bij het materiaal dat destijds is gebruikt. Het onderzoek dat de twee restauratoren van OUOU doen naar de gebruikte materialen vormt de basis bij die keuze. Een brokje mortel in zoutzuur leggen kan namelijk een schat aan informatie opleveren over de originele bestanddelen.

Injecteren als alternatief

Uiteraard waren er ook scheuren die dwars door de schilderingen liepen, onder meer doordat in de jaren zeventig meerdere schilderingen met de zogeheten strappo-techniek zijn verwijderd om beschadigde of losgeraakte pleisterlagen of metselwerk erachter te vervangen. Helaas is dat toen dus met cementhoudende materialen gedaan waardoor weer nieuwe schades zijn ontstaan. “Je wilt natuurlijk niet kappen in een schildering van 1562”, zegt Oudman over het herstel van deze schades. “De scheuren die daar in zitten, hebben we geïnjecteerd. Daarvoor gebruik je ook een kalk krijt mortel maar dan verdund met water om hem vloeibaar te maken. Scheuren die door en door waren, hebben we eerst van onderaf hersteld. Na het injecteren en voegen van de scheur vanaf beneden zijn vanaf de bovenzijde van de gewelven de scheuren schoongemaakt en ingeboet. Dit werk werd uitgevoerd door een restauratieaannemersbedrijf met hetzelfde materiaal als dat van de restauratoren. In de kap werd het herstelde metselwerk afgesmeerd met een laagje kalkzand. “Dat voorkomt dat er stof en vuil in de voegen kan komen”, legt Oudman uit. “Er kan namelijk jachtsneeuw onder de kap van de kerk komen en als dat smelt, dan kan dat water door de voegen dringen en het vuil meenemen naar de beschilderde gewelven.”

Retoucheren al fresco

Aan de beschilderde kant moest er uiteraard ook iets aan de gerepareerde scheuren worden gedaan, anders zouden ze als een soort littekens in de schilderingen zichtbaar blijven. Met die herstelwerkzaamheden hield stukadoor Oudman zich niet bezig, dit was het vakgebied van experts Bouwhuis en Journée. Bij historisch pleisterwerk zonder of met schilderingen gaat het erom zoveel mogelijk materiaal te conserveren, te behouden. Er werd dus niets van het originele werk overgeschilderd, maar alleen geretoucheerd op restauratievullingen. De afbeeldingen waren in de 16e eeuw ‘al secco’ gemaakt. Ewolt van Delft schilderde ze dus, vermoedelijk met een caseïneverf, op een droge ondergrond. Op enkele plekken, waar nu ook de ondergrond droog was, retoucheerde OUOU de schilderingen met een aquarelverf maar voor het overgrote deel gebruikten de vakvrouwen de fresco techniek. Daarbij retoucheerden ze de schilderingen met pigmenten in water in de nog natte mortel van de opgevulde scheur. De methode past qua materiaalgebruik niet alleen goed bij de duurzame benadering van het project, maar werkte ook praktischer dan wachten met retoucheren tot de kalkreparaties droog waren.

Klaar voor de volgende fase

Daniel Oudman en de in de conservatie en restauratie van muurschilderingen gespecialiseerde Aafje Bouwhuis en Nanon Journée werken al een flink aantal jaren samen. “Ik denk dat we inmiddels al wel in tien kerken samen hebben gewerkt”, zegt de restauratiestukadoor. Net als hijzelf zijn zij geïnteresseerd in het werken met traditionele materialen en het op zo duurzaam mogelijke wijze herstellen en conserveren van historisch erfgoed. “Het is een mooie samenwerking”, vindt Oudman. “We blijven bezig met leren en ons verder ontwikkelen. Op het gebied van kalk valt nog veel te herontdekken.” Misschien dat ze de nieuwe ervaringen met het gebruik van verschillende kalkmethodes ook nog kunnen toepassen in de Grote Kerk van Harderwijk want hoewel OUOU met het team al in 2018 met het project begon, is het herstel van de schilderingen nog niet gedaan. “We hebben inmiddels het zuidtransept, het koor en de omgang gedaan. Mogelijk volgend jaar, of het jaar daarop gaan we nog met het noordtransept aan de slag.” Daniel Oudman kijkt daar erg naar uit. Onder meer omdat op die gewelven naast bijbelse taferelen ook afbeeldingen te zien zijn van mensen die bij de bouw en de decoratie van de kerk betrokken waren. Ewolt van Delft heeft er bijvoorbeeld zichzelf en zijn dochter, die hem assisteerde met de enorme klus, vereeuwigd. Ook stukadoor Hansken, die de ondergrond maakte voor de schilder, heeft een plek gekregen. Het zal een speciaal moment zijn wanneer Oudman straks aan de pleisterlaag mag werken onder toeziend oog van de man die hem eeuwen geleden aanbracht.

======

Tekst: Klokhuys tekst en foto
Fotografie: Aafje Bouwhuis, Klokhuys tekst en foto

Download de gratis Mebest-app